ECLI:NL:CBB:2022:180

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
21/538
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het vestigingsvereiste voor subsidie aan MKB-ondernemingen in het kader van COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 april 2022, zaaknummer 21/538, staat de aanvraag van een appellant centraal voor de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) in het vierde kwartaal van 2020. De appellant, werkzaam als tourmanager, had een aanvraag ingediend voor subsidie op basis van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19. De aanvraag werd door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan het vestigingsvereiste, dat vereist dat een onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar.

De appellant betoogde dat zijn werkzaamheden feitelijk ambulant zijn, aangezien hij veel reist en voornamelijk buiten de deur werkt. Hij voerde aan dat de SBI-code waaronder hij geregistreerd staat, 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst), niet als ambulante onderneming wordt erkend, wat leidt tot een ongelijke behandeling. Het College oordeelde echter dat de appellant niet voldeed aan de vereisten van de TVL, omdat zijn SBI-code niet was opgenomen in de lijst van ambulante ondernemingen. Het College concludeerde dat de wetgever een keuze heeft gemaakt om bepaalde SBI-codes aan te wijzen als ambulant, en dat deze keuze niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

Het College stelde vast dat er geen sprake was van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt. De appellant had geen vestiging in de zin van de TVL, en daarom kon hij niet in aanmerking komen voor de subsidie. De uitspraak eindigde met de conclusie dat het beroep van de appellant ongegrond werd verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: M.G.F. van Benthem van den Bergh),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Scholtes).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 afgewezen.
Bij besluit van 30 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2021. Appellant en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellant heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TVL.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de onderneming van appellant niet voldoet aan het vestigingsvereiste. De onderneming dient ten minste één vestiging te hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, dan wel een vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Dat staat in artikel 1.1 en artikel 2.1.1, tweede lid, onder e, onder 1°, van de TVL. Daarvan is geen sprake. Ook wordt de SBI-code waarmee appellant op 15 maart 2020 staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), te weten 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst), niet aangemerkt als ambulante onderneming.
Standpunt appellant
4. Appellant voert aan dat het zeer onrechtvaardig voelt dat zijn werkzaamheden niet als ambulant worden aangemerkt, terwijl dat feitelijk wel zo is. Het werk van appellant is immers het als tourmanager begeleiden van nationale en internationale tournees van artiesten, hetgeen betekent dat hij veel reist en voornamelijk buiten de deur werkt. Hij heeft dit onderbouwd met bewijs dat hij vluchten heeft gemaakt en met voorbeelden van ‘event schedules’. Voor kermisexploitanten en autorijschoolhouders wordt een uitzondering gemaakt in de coronasteunmaatregelen en deze komen qua werksituatie overeen met appellant. Er is dus sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur. Appellant zou wel in aanmerking voor de TVL moeten komen, feitelijk is immers sprake van een ambulante onderneming en daarnaast heeft hij een enorm omzetverlies. Appellant wijst op de uitspraak van het College van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:996) waaruit volgens hem volgt dat besluiten een heldere motivering vereisen wanneer de feitelijke werkelijkheid niet aansluit bij de regeling. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij voornemens was een werkplek buiten zijn woning te huren, maar dat hij vanwege de thuiswerkplicht daarvan heeft afgezien. Ook heeft hij aangegeven dat hij het onevenredig en willekeurig vindt dat het begrip ‘ambulante onderneming’ in de regeling uitsluitend gedefinieerd wordt door bepaalde SBI-codes uit hoofde van eenvoud. Dit leidt volgens appellant tot rechtsongelijkheid.
Beoordeling door het College
5. Het College stelt vast dat over de daadwerkelijke werkzaamheden van appellant tussen partijen geen verschil van mening bestaat. Appellant is in het handelsregister van de KvK ingeschreven met SBI-code 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst), met als bedrijfsomschrijving management en boeking van artiesten. Weliswaar betoogt appellant dat SBI-code 90.02 veel te ruim is omschreven bij de KvK en dat zijn werkzaamheden daar nauwelijks onder vallen, hij geeft echter ook aan dat hij zich realiseert dat er geen andere SBI-code is die er dichter op aansluit. Niet in geschil is derhalve dat SBI-code 90.02 aansluit bij appellants feitelijke werkzaamheden en appellant betoogt dan ook niet dat hij is ingeschreven met een onjuiste SBI-code of onjuiste bedrijfsomschrijving. Ook is tussen partijen niet in geschil dat appellant niet voldoet aan het vestigingsvereiste van artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL.
6. Verweerder heeft er naar het oordeel van het College dan ook terecht op gewezen dat de onderneming van appellant geen ambulante onderneming betreft, zodat een uitzondering op het vestigingsvereiste niet kan worden gemaakt. De SBI-code 90.02, waarmee appellant op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister is immers niet opgenomen in de lijst met SBI-codes die in artikel 1.1 van de TVL zijn toegeschreven aan een ambulante onderneming. Dat de SBI-code van de onderneming van appellant niet is opgenomen onder de SBI-codes van ambulante ondernemingen in artikel 1.1 van de TVL en dat de definitie van een ambulante onderneming beperkt is tot slechts een reeks SBI-codes, is een keuze van de wetgever die op zichzelf genomen niet maakt dat sprake is van strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant moet dan ook aan het vestigingsvereiste voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Omdat dit niet het geval is, heeft verweerder terecht besloten dat appellant niet in aanmerking komt voor subsidie. Verweerder heeft zich verder naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt of van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur. Daarbij neemt het College in overweging dat appellant, omdat hij geen vestiging heeft in de zin artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, ook niet de vaste lasten heeft die voortvloeien uit het hebben en onderhouden van een vestiging aan de financiering waaraan de TVL beoogt bij te dragen. Het feit dat appellant juist door het thuiswerkadvies zou hebben afgezien van zijn voornemen een werkplek te huren, maakt dit niet anders, alleen al omdat het thuiswerkadvies niet voor 15 maart 2020, de peildatum voor de vestigingsplicht, van kracht was.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2022.
w.g. H.S.J. Albers w.g. M.H. van Kersbergen
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL Q4 2020)
Artikel 1.1, eerste lid, van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

ambulante onderneming:onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
(…)
vestiging:vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)”
Artikel 2.1.1, van de TVL, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB- onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 3.000 bedraagt;
die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
die:
1
°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
  • ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
  • een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2
°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
Handelsregisterwet 2007
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, wordt onder vestiging verstaan: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.