ECLI:NL:CBB:2023:231

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
22/892
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag TVL-subsidie wegens niet voldoen aan vestigingsvereiste

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [de vennootschap] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een aanvraag voor een TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het vestigingsvereiste, zoals gesteld in de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De vennootschap stelde dat zij in de subsidieperiode voldeed aan het vestigingsvereiste, maar het College oordeelde dat de vennootschap niet aannemelijk had gemaakt dat de adressen in [plaats 2] of [plaats 3] voldeden aan de eisen voor een vestiging. Tijdens de zitting verklaarde de vennootschap dat zij in een ander kantoor was gevestigd dan in de aanvraag was vermeld, maar de overgelegde huurovereenkomst en andere bewijsstukken waren niet voldoende om aan te tonen dat er daadwerkelijk huur was betaald in de subsidieperiode. Het College concludeerde dat de minister terecht had besloten de aanvraag af te wijzen, omdat niet was voldaan aan het vestigingsvereiste. Het beroep van de vennootschap werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/892

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[de vennootschap] B.V., te [plaats 1] , (de vennootschap)

(gemachtigde: mr. W. Suttorp)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)

(gemachtigde: mr. C. Zieleman en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 17 mei 2021 (het subsidiebesluit) heeft de minister de aanvraag van de vennootschap voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode Q1 2021 afgewezen.
Met het besluit van 30 maart 2022 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 13 april 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , namens de vennootschap, bijgestaan door haar gemachtigde en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aanleiding voor deze procedure

2. De vennootschap heeft een aanvraag ingediend voor een TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021.
3. De minister heeft de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft de minister ten grondslag gelegd dat niet is voldaan aan het vestigingsvereiste. Op grond van de TVL dient een vennootschap ten minste één vestiging te hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, dan wel een vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar en is voorzien van een eigen opgang of toegang. Dit staat in artikel 2.2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de TVL. Evenmin wordt de SBI-code waarmee de vennootschap op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, te weten 6202, aangemerkt als ambulante onderneming of horecaonderneming.
Standpunt van de vennootschap
4.1
De vennootschap voert aan dat zij in de subsidieperiode voldeed aan het vestigingsvereiste. De vennootschap heeft vestigingen gehad in [plaats 2] , [plaats 3] en [plaats 1] . In de aanvraag staat dat de vennootschap een werkplek huurde in een kantoorruimte aan de [adres 1] te [plaats 2] , maar ter zitting verklaart de heer [naam 1] dat de vennootschap in de subsidieperiode werkzaamheden verrichtte vanuit een gehuurde ruimte in een kantoorpand aan de [adres 2] te [plaats 3] . Deze kantoorruimte huurde zij van [naam 2] B.V., die de ruimte huurde van de eigenaar van het kantoorpand. De huur die [de vennootschap] B.V. verschuldigd was aan [naam 2] B.V. werd afgeboekt op een lening van [de vennootschap] B.V. aan [naam 2] B.V. Aangezien de vennootschap vanuit deze kantoorruimte in [plaats 3] duurzaam haar activiteiten uitoefende, was er volgens haar sprake van een vestiging als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.
4.2
Verder voert de vennootschap aan dat de minister ten onrechte pas in het verweerschrift stelt dat de aanvraag ook moet worden afgewezen als komt vast te staan dat aan het vestigingsvereiste is voldaan, omdat niet is voldaan aan het omzetvereiste. De vennootschap stelt dat alle omzetgegevens zijn aangeleverd en dat daarmee is aangetoond dat is voldaan aan het omzetvereiste. Door dit argument pas in het verweerschrift aan te voeren, handelt de minister volgens de vennootschap in strijd met de goede procesorde.
Standpunt van de minister
5.1
De minister stelt dat de vennootschap niet voor TVL-subsidie in aanmerking komt omdat niet is voldaan aan het vestigingsvereiste. De huurovereenkomst voor de kantoorruimte in [plaats 3] gold voor de periode 1 januari 2019 tot 1 januari 2020. Daags voor de zitting heeft de vennootschap een stuk overgelegd waarin de verhuurder de vennootschap laat weten de huurovereenkomst te willen verlengen voor een periode van twee jaar. Dat dit document nu pas wordt overgelegd bevreemdt de minister en overtuigt hem ook niet omdat de bepaling in het huurcontract over verlenging gedeeltelijk is weggevallen en omdat uit de overgelegde bankafschriften niet blijkt dat de afgesproken huurprijs daadwerkelijk is betaald. Ook blijkt nergens uit dat de huur in mindering wordt gebracht op de lening die de verhuurder bij de huurder heeft.
5.2
De minister is verder van mening dat het in het verweerschrift genoemde argument dat ook niet aan het omzetvereiste is voldaan, niet te laat is aangevoerd. De eisen in de TVL-regeling zijn cumulatief. Dit betekent dat om in aanmerking te komen voor TVL-subsidie aan alle eisen die de TVL stelt moet zijn voldaan. Ook indien mocht komen vast te staan dat de vennootschap in de subsidieperiode wel aan het vestigingsvereiste voldeed, moet dus zijn voldaan aan het omzetvereiste. Aangezien de vennootschap ook niet aan het omzetvereiste voldoet, komt zij niet in aanmerking voor TVL-subsidie. Bovendien geeft de minister aan dat dit al eerder in de procedure ter sprake is gekomen, zodat deze afwijzingsgrond de vennootschap niet onbekend kan voorkomen.
Beoordeling door het College
6.1
De TVL-subsidie die de vennootschap heeft aangevraagd is een bijdrage in de vaste lasten van een MKB-onderneming in het eerste kwartaal van 2021. Dit staat in artikel 2.2.1, eerste lid, van de TVL. De vestigingseis is één van de eisen waaraan voldaan moet zijn om voor de TVL-subsidie in aanmerking te komen. Deze eis staat in artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL en houdt het volgende in: de onderneming heeft ten minste één vestiging met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of de onderneming heeft een vestiging die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar van de onderneming en is voorzien van een eigen opgang of toegang.
6.2
Onder een vestiging wordt verstaan “een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van en onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.” Dit staat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007. Met de TVL, zoals hier van toepassing, is beoogd bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in Q1 2021. Daarom moet in Q1 2021 aan het vestigingsvereiste worden voldaan (vergelijk de uitspraak van het College van 26 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:440).
6.3
In deze procedure is in geschil of de onderneming in Q1 2021 voldeed aan het vestigingsvereiste. De onderneming heeft naar het oordeel van het College niet aannemelijk gemaakt dat de adressen in [plaats 2] of [plaats 3] voldoen aan de vestigingseis die geldt om in aanmerking te komen voor een TVL-subsidie. De minister heeft terecht geconcludeerd dat het bewijs hiervoor niet is geleverd met de stukken die de vennootschap heeft ingediend.
6.4
Tijdens de zitting heeft de vennootschap verklaard dat zij in de subsidieperiode niet gevestigd was in het kantoor dat in de aanvraag is genoemd, maar in een ander kantoor. Zij huurde in de subsidieperiode kantoorruimte in een bedrijfsverzamelkantoor aan de [adres 2] te [plaats 3] . De huurovereenkomst die ten bewijze daarvan is overgelegd, ziet niet op de subsidieperiode, maar op de periode van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020. De brief over de stilzwijgende verlenging die kort voor de zitting is overgelegd, betreft een voorstel van de verhuurder aan de vennootschap om de huurovereenkomst te verlengen voor een periode van twee jaar en een verzoek aan de huurder om de verlenging te bevestigen. Van bevestiging van de verlenging van de huurovereenkomst is echter niet gebleken. Uit de overgelegde bankafschriften en de leningsovereenkomst tussen de verhuurder en de vennootschap kan niet worden afgeleid dat er in de subsidieperiode huur is betaald. Ook de door de vennootschap overgelegde foto’s van de buitenzijde van en het parkeerterrein bij het kantoorpand in [plaats 3] maken niet aannemelijk dat de vennootschap in de subsidieperiode gevestigd was op het genoemde adres in [plaats 3] .
6.5
Op grond van de overgelegde stukken kan naar het oordeel van het College niet worden vastgesteld dat de vennootschap haar activiteiten tijdens de subsidieperiode duurzaam uitoefende vanuit een kantoorruimte aan de [adres 2] te [plaats 3] . Dit betekent dat de vennootschap niet voldoet aan het vestigingsvereiste en dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Op wat is aangevoerd over het omzetvereiste hoeft daarom niet te worden ingegaan.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van H.L.A. Kleinjans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. H.L.A. Kleinjans
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
“Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
Vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
(…)
Artikel 2.4.1 (begripsbepalingen)
Ambulante onderneming: onderneming die op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 4932, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;
Artikel 2.4.2 (verstrekking subsidie)
De Minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juli, augustus en september van 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
(…)
e. die:
1° voor zover het een MKB-onderneming, niet zijn de een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
-ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of de eigenaren van de MKB-onderneming, of
-een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2° voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)
Artikel 2.4.6 (afwijzingsgronden)
1. De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
(…).”
Handelsregisterwet 2007
“Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt; (…).”