In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de intrekking van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De appellant had aanvankelijk een subsidie van € 6.801,60 ontvangen voor het vierde kwartaal van 2020, maar deze werd ingetrokken omdat de minister vaststelde dat de appellant niet voldeed aan het vestigingsvereiste. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking, maar dit werd ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om de subsidieverlening in te trekken, omdat de appellant onjuiste informatie had verstrekt over zijn vestiging. De zaak draaide om de vraag of de appellant aan het vestigingsvereiste voldeed, wat inhoudt dat de onderneming een fysieke vestiging moest hebben die niet het privéadres van de eigenaar was. Het College concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat hij aan deze eis voldeed, en dat de intrekking van de subsidie rechtmatig was. De uitspraak benadrukt het belang van het vestigingsvereiste voor MKB-ondernemingen die aanspraak willen maken op subsidies.