In deze zaak heeft de maatschap [naam 1] en [naam 2] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 1.500,- was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren. De boete was opgelegd omdat de maatschap als houder van pluimvee niet had gezorgd voor de naleving van de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren, wat resulteerde in vangletsel bij kuikens. De inspectie door de NVWA op 5 juni 2019 had aangetoond dat een significant percentage kuikens letsel vertoonde, wat meer was dan de interventiegrens van 2%. De rechtbank had de boete bevestigd, maar de maatschap voerde aan dat de steekproef niet representatief was en dat de minister te laat had gehandeld. Tijdens de zitting op 17 oktober 2023 werd de zaak besproken, waarbij de maatschap en de minister hun standpunten naar voren brachten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd, maar matigde deze vanwege overschrijding van de redelijke termijn. De uiteindelijke boete werd vastgesteld op € 1.425,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van houders van dieren en de noodzaak om de welzijnsnormen te respecteren.