ECLI:NL:CBB:2024:220

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
21/1267
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over boete voor vangletsel bij kuikens en naleving van dierenwelzijnsvoorschriften

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete van € 1.500,- die was opgelegd aan een pluimveebedrijf wegens het niet naleven van de voorschriften voor de behandeling van dieren. De rechtbank Rotterdam had eerder geoordeeld dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd was om deze boete op te leggen. De aanleiding voor de boete was een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 18 juni 2019, waarbij werd vastgesteld dat er bij een slachthuis in [woonplaats 2] veel kuikens letsel vertoonden. De toezichthouder voerde vangletseltellingen uit, waaruit bleek dat het percentage vangletsel bij de kuikens boven de toegestane grenswaarde van 2% lag. Het pluimveebedrijf betwistte de bevindingen van de toezichthouder en stelde dat de steekproef niet representatief was. Het College oordeelde echter dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat de voorschriften waren overtreden en dat de boete terecht was opgelegd. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de minister bevoegd was om handhavend op te treden en dat de methoden die door de toezichthouder werden gebruikt om vangletsel vast te stellen, deugdelijk waren. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het pluimveebedrijf verantwoordelijk was voor de wijze waarop de dieren werden gevangen, ook al had het bedrijf een extern gecertificeerd bedrijf ingeschakeld voor het vangen van de kuikens.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1267

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 op het hoger beroep van:

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 1], te [woonplaats 1] (het pluimveebedrijf)
(gemachtigde: J.A. Brok)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2021, kenmerk ROT 20/2586,
in het geding tussen

het pluimveebedrijfende minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri)

Procesverloop in hoger beroep

Het pluimveebedrijf heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:9236) (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep gegeven.
Het pluimveebedrijf heeft een nader stuk ingediend.
De zitting was op 17 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen. Tevens zijn verschenen [naam 2] namens het pluimveebedrijf en drs. [naam 3] namens de minister.

Grondslag van het geschil

1.1
Op 18 juni 2019 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een slachthuis in [woonplaats 2] een inspectie uitgevoerd bij een koppel aangevoerde kuikens. De bevindingen van deze inspectie zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 18 juni 2019 (rapport van bevindingen).
1.2
In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder onder meer het volgende geschreven:
“Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 04.50 uur in de panklaar afdeling op keurbordes 1 van [naam 4] B.V. Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit hok 1 van mester “ [naam 1] ”. Bij controle van de door het slachthuis op het keurbordes vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de betreffende slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren (zie foto wisseltijd [naam 1] hok 1 in de bijlage). Ik zag veel dieren met letsel aan de vleugels, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA K-PL-WLZ WV01 Bijlage 7.
Ik stond voor beide vangletselcontroles voor de uithaler en beoordeelde de kuikens aan de borstzijde. Ik zag om 04.55 uur, tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten, bij bovengenoemd koppel 10 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een donker rode bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm (zie foto’s).
Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur zag ik dus 250 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 4,00% vangletsel. De bloedingen waren donkerrood van kleur en groter dan 3 cm in doorsnede. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Ik zag om 05.40 uur, tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd koppel, 13 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een donker rode bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm (zie foto’s).
Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur zag ik dus 250 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 5,20% vangletsel.
De bloedingen waren donkerrood van kleur en groter dan 3 cm in doorsnede. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van dieren op stal.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA K-PL-WLZ-WV01 Bijlage 7. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 4,60% vangletsels bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen voornamelijk de vleugels vergezeld met luxaties of breuken.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in de vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens transport en in de tijd daarna tot het bedwelmen.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem-keuring vast dat er veel karkassen van dit koppel ernstig tot zeer ernstig letsel (voornamelijk vleugel) vertoonden. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
Ik zag op de laadbon dat de dieren waren gevangen door een vangploeg op naam van “ [naam 5] ” (zie bijlage laadbon).”
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen zoals beschreven in het rapport van bevindingen heeft de minister bij besluit van 8 november 2019 (het boetebesluit) het pluimveebedrijf een boete opgelegd van € 1.500,-, omdat hij als houder op de plaats van vertrek er niet voor zorgde dat de voorschriften over de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Dit levert een overtreding op van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten (Transportverordening).
1.4
Met het besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit), waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister het bezwaar van het pluimveebedrijf tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiser en verweerder respectievelijk het pluimveebedrijf en de minister moet worden gelezen:
“3.2 De stelling van eiser dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 18 juni 2019 volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 (de Toelichting vangletseltelling). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerde vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen van 18 juni 2019, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiser kwam bij de controle op 18 juni 2019 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in de genoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood gekleurd zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden.
3.3.2.
Uit dit rapport blijkt dat de toezichthouder bij de twee vangletseltellingen donker rode bloedingen rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm zag. Volgens de toezichthouder zijn bloedingen van deze aard in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal. Bij de twee tellingen is een gemiddelde score van 4,6% ernstige tot zeer ernstige bloedingen aan voornamelijk de vleugels, vergezeld van luxaties of breuken, geconstateerd.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470/706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De bandsnelheid bij de controle op 18 juni 2019 was 7.500 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een vangletseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in de uitspraak van 4 mei 2021 bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat ook in de al genoemde uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB geoordeeld heeft dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de onder 3.6.1 genoemde vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens treft dan bij vangletsel wordt geconstateerd. Daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan. Ook is in die zaken toegelicht (onder meer met een filmpje over het proces op de slachterij) dat door de toezichthouder geteld letsel niet kan zijn ontstaan op het slachthuis; de kuikens worden aan het begin van het slachtproces, voorafgaand aan het kantelen van de containers, onomkeerbaar bedwelmd en bij bedwelmde kuikens zullen ontstane bloedingen onderhuids nauwelijks uitbreiden omdat ze een zeer lage hartslag hebben en op het slachthuis is het proces te kort om een bloeding van drie centimeter of meer te ontwikkelen; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel.
In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven.
Ook is in het verweerschrift uitgebreid toegelicht waarom het letsel niet tijdens het transport kan zijn ontstaan, waarbij verweerder heeft verwezen naar het WUR-rapport van januari 2019.
3.7.
Wat hiervoor is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van WUR waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd. Daarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiser vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de overtreding is begaan.
Dat eiser een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiser. Eiser is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Verweerder was bevoegd eiser daarvoor een boete op te leggen.”

Standpunten van partijen

Standpunt van het pluimveebedrijf
3 Het pluimveebedrijf betwist dat hij een overtreding heeft begaan, want er is bij het vangen geen onnodige pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Het rapport van bevindingen is onvolledig en het levert geen wettig en overtuigend bewijs op. De vier bijlagen, die bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd, leveren geen bewijs van vangletsel. De eerste bijlage is het VKI-formulier. Dit formulier is door het pluimveebedrijf ingevuld en behelst de toestemming dat de kuikens mogen worden geslacht. De tweede bijlage bevat een onvolledige laadbon. De derde bijlage betreft een foto van de wisseltijd. De wisseltijd is onjuist in verband met de doorlooptijd van 22 minuten. De vierde bijlage betreft 6 foto’s. Dit is het enige bewijs dat er letsel te zien is. De toezichthouder heeft de vangletseltelling niet verricht volgens de destijds geldende werkinstructie (K-PL-WLZ-WV01 Bijlage 7). De complete aanvoerplanning ontbreekt. Ook ontbreken de aanvoer/laadbonnen. De transportcheck kan dan niet worden gedaan. De slachterij- en slachttijdenplanning ontbreekt en dan is de tijdstippentabel niet te hanteren. Verder is het slachthuisformulier over bedwelming en kanteling niet aanwezig. Het registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis ontbreekt. Er is geen onderscheid in letsel en schade gemaakt en het bewijs van afkeuring ontbreekt. Tot slot is er geen enkele inspectielijst meegestuurd.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het beroep van het pluimveebedrijf ongegrond heeft verklaard. Voor zover het pluimveebedrijf heeft bedoeld dat vangletsel inherent is aan het vangen, verwijst de minister naar de uitspraak van het College van 4 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470) waarin het College onder meer heeft overwogen dat uit de stukken in die kwestie blijkt dat bij de zogeheten Zweedse methode, waarbij een kuiken met beide handen wordt vastgepakt, geen vangletsel hoeft te ontstaan. In dit verband heeft de minister ook verwezen naar de “Inspectieresultaten dierenwelzijn vangletsel bij pluimvee 2019”, waaruit blijkt dat het aantal overtredingen op het gebied van vangletsel bij pluimvee afkomstig uit Nederland vanaf het jaar 2017 aanzienlijk is verminderd. Uit de inhoud van het rapport van bevindingen blijkt dat de geldende werkinstructie is opgevolgd. De toezichthouder heeft alleen bloedingen geteld die minimaal 3 cm en donkerrood tot paars van kleur zijn. De minister verwijst in dit verband naar de hiervoor genoemde uitspraak van het College van 4 mei 2021, waarin het College heeft geoordeeld dat de methode die de minister gebruikt om vangletsel vast te stellen deugdelijk is. Volgens de minister is er geen reden om te twijfelen aan het rapport van bevindingen. De bijlagen die volgens het pluimveebedrijf bij het rapport van bevindingen zouden moeten worden gevoegd, stonden genoemd in een onderdeel in de werkinstructie WLZVL-030 bijlage 2, die gold tot 16 april 2019. Die werkinstructie is vervangen door K-PL-WLZ-WV-01 en in die werkinstructie is het onderdeel waarop het pluimveebedrijf doelt niet meer opgenomen, omdat uit het rapport van bevindingen al voldoende duidelijk blijkt dat er sprake is van vangletsel en de bijlagen niet noodzakelijk zijn om de overtreding vast te stellen. Over de inspectielijsten merkt de minister op dat de inspectielijsten worden uitgeschreven in het rapport van bevindingen. Het meesturen van de inspectielijsten heeft dan ook geen toegevoegde waarde.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Wettelijk kader
5 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van de overtreding
6.1
Ter beoordeling staat of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de minister heeft aangetoond dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en dat de minister daarom bevoegd was om het pluimveebedrijf daarvoor de boete op te leggen. Hierover overweegt het College als volgt.
6.2
Het College is, met de rechtbank, van oordeel dat de minister op grond van het rapport van bevindingen terecht heeft geconstateerd dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en dat de minister dus bevoegd was om de boete op te leggen. De door het pluimveebedrijf aangevoerde gronden leiden niet tot een ander oordeel. Hieronder licht het College dat toe.
7.1
Het College stelt voorop dat in een geval als dit, waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, rust op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. De minister moet daarom het bewijs leveren dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden en moet daartoe de feiten deugdelijk vaststellen. Voor het bewijs dat het pluimveebedrijf genoemde bepalingen heeft overtreden, steunt de minister op de in het rapport van bevindingen beschreven waarnemingen van de toezichthouder.
7.2
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het toezichtrapport is opgemaakt door (een) hiertoe bevoegde toezichthouder(s) en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie onder andere de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514, onder 5.2).
7.3
Het College ziet geen grond voor zodanige twijfel aan de bevindingen, zoals opgenomen in het rapport van bevindingen, dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Uit het rapport van bevindingen volgt dat de toezichthouder bij zijn inspectie in de panklaarafdeling van het pluimveeslachthuis zag dat veel kuikens letsel hadden. Naar aanleiding van deze bevinding heeft de toezichthouder vangletseltellingen uitgevoerd. Het College stelt vast dat uit het rapport van bevindingen blijkt dat deze vangletseltellingen zijn uitgevoerd volgens de beschreven werkwijze in bijlage 7 van het destijds van toepassing zijnde werkvoorschrift met code K-PL-WLZ-WV01. De toezichthouder heeft twee keer 2 minuten geteld, waarbij bloedingen zijn geteld die volgens het rapport van bevindingen donkerrood van kleur waren met een minimale afmeting van 3 cm in doorsnee. De stelling van het pluimveebedrijf dat de toezichthouder de vangletseltelling niet heeft verricht volgens de geldende werkinstructie slaagt dus niet. Verder heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen geconcludeerd dat het vangletsel betreft, wat wordt beschouwd als ernstig dierenletsel. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat deze methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is (zie onder meer de uitspraken van het College van 6 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:706 en 12 april 2022, ECLI:NL:CBB:2022:169).
7.4
Wat het betoog van het pluimveebedrijf betreft dat het rapport van bevindingen onvolledig zou zijn, omdat verschillende stukken ontbreken, overweegt het College als volgt. Het College begrijpt het betoog van het pluimveebedrijf zo dat de minister volgens punt 4 van de toelichting vangletseltelling zoals opgenomen in bijlage 2 van het werkvoorschrift met code WLZVL-030 verplicht zou zijn om de daar genoemde punten en waarnemingen in het rapport van bevindingen op te nemen. Het College volgt het pluimveebedrijf hierin niet. Allereerst gold de toelichting vangletseltelling zoals opgenomen in bijlage 2 van het werkvoorschrift met code WLZVL-030 zoals de minister heeft toegelicht tot 16 april 2019. Daarna is dit werkvoorschrift vervangen door de toelichting vangletseltelling zoals opgenomen in bijlage 7 van het werkvoorschrift met code K-PL-WLZ-WV01 (Toelichting vangletseltelling). Omdat de toezichthouder volgens het rapport van bevindingen de overtreding op 18 juni 2019 heeft geconstateerd, geldt in deze zaak de Toelichting vangletseltelling. In de Toelichting vangletseltelling komen de in punt 4 van de toelichting vangletseltelling van het tot 16 april 2019 geldende werkvoorschrift genoemde punten en waarnemingen niet meer terug. Bovendien bevatte punt 4, zoals het College heeft overwogen in zijn uitspraak van 7 februari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:55), slechts aanbevelingen voor het opstellen van een rapport van bevindingen. Het ontbreken van de daar genoemde punten en waarnemingen in het rapport van bevindingen betekent niet dat aan de juistheid van het rapport moet worden getwijfeld.
7.5
Verder ziet het College in de stelling van het pluimveebedrijf dat de wisseltijd van 4.42 uur zoals vermeld in bijlage 3 bij het rapport van bevindingen niet juist zou zijn, geen aanleiding om aan de juistheid van het rapport van bevindingen te twijfelen. Volgens het pluimveebedrijf geldt in slachterijen een doorlooptijd van 22 minuten, gerekend vanaf het moment van aanhangen van het kuiken aan de slachtlijn tot aan de beoordeling van het karkas. Volgens het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder onder meer om 4.55 uur een vangletselcontrole verricht. In de visie van het pluimveebedrijf kan om 4.55 uur geen vangletselcontrole hebben plaatsgevonden omdat er tussen de wisseltijd van 4.42 uur en het tijdstip van de vangletselcontrole 13 minuten zit, hetgeen minder is dan de hiervoor genoemde doorlooptijd van het kuiken aan de slachtlijn van 22 minuten. Het College volgt het pluimveebedrijf niet in zijn betoog. Op de zitting heeft de minister toegelicht dat de in bijlage 3 bij het rapport van bevindingen genoemde wisseltijd van 4.42 uur betekent dat de slacht van dit koppel kuikens van het pluimveebedrijf om 4.42 uur is gestart. Als er een paar kuikens aan de slachtlijn langskomen waaraan vangletsel is te zien, dan verricht de toezichthouder eerst een koppelbeoordeling. Dat duurt ongeveer 5 minuten. Daarna wordt een vangletselcontrole gestart. Zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, verschilt de doorlooptijd van de kuikens aan de slachtlijn per slachterij en is de doorlooptijd afhankelijk van de bandsnelheid. Bij slachterijen met een hoge bandsnelheid, zoals in dit geval, zullen de kuikens eerder bij het punt zijn waarop zij worden beoordeeld. In dergelijke gevallen kan de doorlooptijd 8 minuten bedragen. Tegenover deze stelling van de minister over de hoge bandsnelheid en de mogelijk kortere doorlooptijd van 8 minuten bij het slachthuis heeft het pluimveebedrijf onvoldoende onderbouwd dat een doorlooptijd van 22 minuten zou gelden en dat de wisseltijd van 4.42 uur dus onjuist zou zijn.
7.6
De stelling van het pluimveebedrijf dat hij geen overtreding heeft begaan omdat er bij het vangen geen onnodige pijn en letsel aan de kuikens is toegebracht, is door het pluimveebedrijf onvoldoende onderbouwd. Deze hogerberoepsgrond slaagt dus niet.
7.7
Gelet op het voorgaande heeft de minister op basis van het rapport van bevindingen terecht vastgesteld dat het pluimveebedrijf de onder 1.3 genoemde bepalingen heeft overtreden. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om het pluimveebedrijf de boete op te leggen.
Conclusie
8 Het hoger beroep slaagt niet. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van
mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.

w.g. H.L. van der BeekDe griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97
Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
e) het personeel dat met de dieren omgaat, heeft daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid, naar gelang van het geval, en voert zijn werkzaamheden uit zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt;
Artikel 8 Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
BIJLAGE I
TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
(als bedoeld in artikel 6, lid 3, artikel 8, lid 1, en artikel 9, lid 1, en lid 2, onder a))
HOOFDSTUK III
VERVOERMETHODEN
Behandeling
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
Wet dieren
Artikel 2.5. Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
(…)
het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
(…)
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)
Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 2.2 Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1500;
(…)
Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.
Bijlage als bedoeld in artikel 1.2 van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren
Regeling Houders van dieren categorie
Artikel 4.8, voor zover dat artikel betrekking heeft op de 2
artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 12 alsmede Bijlagen I, II en IV,
voor zover genoemd in de genoemde artikelen, van
verordening (EG) nr. 1/2005.
Regeling houders van dieren
Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 3 tot en met 9 en 12, van verordening (EG) nr. 1/2005;
– 3 4, eerste en derde lid, en 5, van verordening (EG) nr. 1255/97.