ECLI:NL:RBROT:2021:9236

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/2586
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser had een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

De zaak begon met een besluit van 8 november 2019, waarin de Minister de boete oplegde. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 31 maart 2020. Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de bewijsvoering van de NVWA en voerde aan dat de rapporten van bevindingen niet voldoende waren om de boete te rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van vangletsel, en dat de boete terecht was opgelegd.

De rechtbank overwoog dat de bewijslast bij de Minister ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is. Echter, de rechtbank concludeerde dat de NVWA op basis van de rapporten en de tellingen van vangletsel voldoende had aangetoond dat de overtreding was begaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de steekproef niet representatief was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de NVWA de juiste procedures had gevolgd en dat de boete terecht was opgelegd.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/2586

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] h.o.d.n. [handelsnaam], te [woonplaats bedrijf], eiser,

gemachtigde: [naam 1],
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. M.M. de Vries.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam 2], toezichthoudend dierenarts van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Eiser heeft de rechtbank gevraagd om de toezichthouder, de directeur van de NVWA en een aantal deskundigen op te roepen. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Dat besluit is op de zitting van 31 augustus 2021 toegelicht.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder op te dragen de rapporten van bevindingen van alle zaken waarop verweerder zich beroept, te overleggen. Ook dat verzoek heeft de rechtbank afgewezen en toegelicht op de zitting van 31 augustus 2021.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De houder op de plaats van vertrek zorgde er niet voor dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren”.
Volgens verweerder heeft eiser daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren en met artikel 3, aanhef en onder e, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
Verweerder verwijt eiseres dat bij het vangen de kippen onnodig pijn of lijden is berokkend. Onder punt 1.8 (aanhef en onder d) van genoemde bijlage I staat dat het is verboden de dieren bij kop, oren horens, poten staart of vacht op te tillen of voort te trekken of ze zodanig te behandelen dat hen onnodig pijn of lijden wordt berokkend.
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen gedateerd 18 juni 2019 van een controle op diezelfde datum bij de slachterij [naam slachterij] in [plaatsnaam], dat is opgemaakt door een toezichthoudende dierenarts van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
“ Tijdens mijn inspectie bevond ik mij om 04.50 uur in de panklaar afdeling op keurbordes 1 van [naam slachterij] Ik bevond mij op het keurbordes voor de PM-screening van de kuikens afkomstig uit hok 1 van mester “[naam eiser]”. Bij controle van de door het slachthuis op het keurbodes vermelde gegevens bleek dat de kuikens die op dat moment aan de betreffende slachtlijn werden geslacht, daadwerkelijk van dit koppel afkomstig waren (zie foto wissellijst [naam eiser] hok 1 in de bijlage). Ik zag veel dieren met letsel aan de vleugels, waarop ik besloot om een vangletselcontrole uit te voeren. Ik heb geteld volgens de instructie van de NVWA K-PL-WLZ WV01 Bijlage 7.
Ik stond voor beide vangletselcontroles voor de uithaler en beoordeelde de kuikens aan de borstzijde. Ik zag om 04.55 uur, tijdens mijn eerste vangletselcontrole van 2 minuten, bij bovengenoemd koppel 10 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een donker rode bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm (zie foto’s)
Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur zag ik dus 250 kuikens voorbij komen en is er dus sprake van 4,00%vangeletsel. De bloedingen waren donkerrood van kleur en groter dan 3 cm in doorsnede. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal.
Ik zag om 5.40 uur, tijdens mijn tweede vangletselcontrole van 2 minuten bij bovengenoemd
koppel, 13 karkassen met een open of gesloten luxatie van het ellebooggewricht in combinatie met een donker rode bloeding rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm (zie foto’s).
Bij een bandsnelheid van 7.500 dieren per uur zag ik dus 250 kuikens voorbij omen en is er dus sprake van 5,20% vangletsel.
De bloedingen waren donkerrood van kleur en groter dan 3 cm in doorsnede. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van dieren op stal.
In totaal heb ik van bovengenoemd koppel 2 tellingscontroles naar vangletsel uitgevoerd volgens de instructie van de NVWA K-PL-WLZ-WV01 Bijlage 7. Uit deze 2 tellingen kwam een gemiddelde score van 4,60% vangletsels bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen voornamelijk de vleugels vergezeld met luxaties of breuken.
Uit niets is gebleken dat er tijdens het transport en het onderbrengen in het slachthuis een calamiteit is geweest wat letsels van deze aard heeft kunnen doen ontstaan.
Naar mijn deskundige mening als dierenarts is het welzijn van de kuikens ernstig geschaad tijdens het vangen van de dieren en plaatsen in vervoerscontainers wat aanleiding heeft gegeven tot erge pijngewaarwording en stress bij de kuikens tijdens het transport en in de tijd daarna tot het bedwelmen.
Het personeel van de vangploeg voerde zijn werkzaamheden niet op zodanige wijze uit dat de dieren letsel en lijden bespaard bleef en dat hun veiligheid was gegarandeerd, want ik stelde tijdens mijn inspectie op het pluimveeslachthuis bij de postmortem-keuring vast dat er veel karkassen van dit koppel ernstig tot zeer ernstig letsel (voornamelijk vleugel) vertoonden. Dit heeft ernstig lijden bij de dieren veroorzaakt.
Ik zag op de laadbon dat de dieren waren gevangen door een vangploeg op naam van “Veenstra” (zie bijlage laadbon).”
Bij dit rapport zijn een VKI-formulier, een laadbon, een foto van de wisseltijden en zes foto’s van de twee tellingen opgenomen.
3. Eiser voert aan dat niet is bewezen dat er een overtreding is begaan. Het rapport van bevindingen schiet tekort. Het ontbreekt aan duidelijkheid, kwaliteit en vakbekwaamheid in de waarneming en beoordeling. Het zorgvuldig vastleggen van feiten ontbreekt volledig in dit rapport van bevindingen.
Het rapport van de Wageningen University & Livestock Research (WUR) van januari 2019, waarop verweerder zijn standpunt heeft gebaseerd, is onvolledig en vervolgonderzoek is nodig. De NVWA hanteert bovendien een eigen handhavingsnorm die lager is dan het discutabele resultaat dat in dat onderzoek gemiddeld is vastgesteld.
Verder is de steekproef, die in het onderzoek is genomen, niet representatief, niet rechtsgeldig en niet wetenschappelijk onderbouwd. De steekproef is een te smalle basis om de boete op te baseren.
De toezichthouder van de NVWA heeft ten onrechte op een aantal belangrijke punten geen onderzoek gedaan naar de transportketen en de gang van zaken in de aanvoerhal op het slachthuis. In onvoldoende mate is komen vast te staan dat het geconstateerde letsel zodanig oud is dat het bij het vangen moet zijn ontstaan.
Verder voert eiser aan dat de steekproef willekeurig is en de geconstateerde letsels niet enkel door het vangen zijn veroorzaakt. Hij verwijst in dit kader naar een aantal internetartikelen van Pluimveeweb.nl.
Ook verwijst hij naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van
22 januari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:392).
Daarnaast voert eiser aan dat in de tijd en kleurvariatie geen referentiekader bestaat tussen
2 minuten en 12 uur. Er is geen aandacht besteed aan de bepaling van de ouderdom van de bloedingen op basis van kleur, zoals beschreven in de werkinstructie.
De Transportverordening is niet van toepassing op het vangen van pluimvee. Deze verordening treedt pas in werking op het moment dat het pluimvee de stal verlaat, aldus eiser.
3.1.
De rechtbank overweegt dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust dat een beboetbare overtreding is begaan, terwijl de belanghebbende gelet op de in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie het voordeel van de twijfel geniet indien niet buiten twijfel is dat de beboetbare overtreding is begaan. De onschuldpresumptie staat er evenwel niet aan in de weg dat een overtreding op basis van bewijsvermoedens wordt vastgesteld (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2013:63, ECLI:NL:CRVB:2016:1878 en ECLI:NL:CBB:2015:49). Daarnaast geldt de vaste jurisprudentie, zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft overwogen in onder meer de uitspraak van
10 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:147), dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een naar waarheid opgemaakt en ondertekend toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen, maar dat, indien die bevindingen gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
3.2.
De stelling van eiser dat de steekproef bij de telling van letsel willekeurig en niet representatief is, slaagt niet. Uit het rapport van bevindingen van 18 juni 2019 volgt dat de vangletseltellingen hebben plaatsgevonden volgens de instructie van de NVWA; K-PL-WLZ-WV01 bijlage 7 (de Toelichting vangletseltelling). Daarin staat dat twee keer twee minuten wordt geteld, zodat tenminste kuikens uit twee verschillende containers worden geteld. Zoals het CBb heeft overwogen in de uitspraak van 10 december 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:664) hoeft verweerder zich er niet van te vergewissen dat de vangletseltelling representatief is voor het gehele koppel. Op grond van de Transportverordening mag immers aan geen enkel kuiken vangletsel worden toegebracht. Verweerder hanteert alleen een grenswaarde van twee procent alvorens handhavend wordt opgetreden tegen geconstateerde vangletsel. Zoals volgt uit de Toelichting vangletseltelling en ook blijkt uit het rapport van bevindingen van 18 juni 2019, constateert de toezichthouder eerst dat sprake is van veel letsel en besluit hij vervolgens om een vangletseltelling uit te voeren. De uitkomst van die telling wordt gebruikt om te beoordelen of handhavend wordt opgetreden. De gemiddelde score bij de kuikens van eiser kwam bij de controle op 18 juni 2019 ruim boven de grenswaarde van 2 procent uit. Het CBb oordeelt in de genoemde uitspraak dat de toepassing van deze handhavingsnorm door verweerder niet onredelijk of anderszins onjuist is.
3.3.1.
De controles op vangletsel in de slachterij vinden, zoals hierboven al vermeld, plaats zoals beschreven in de Toelichting vangletseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of post-mortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende percentages noteert. In de Toelichting vangletseltelling is het beleid voor het tellen van vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: “De grootte en kleur van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood was is ontstaan. Dat noemen we “schade”, er is geen lijden. “Letsel” daarentegen ontstaat bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van lijden.” Ook uit deze toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel, poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood gekleurd zijn. In de toelichting zijn ook foto’s opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld worden.
3.3.2.
Uit dit rapport blijkt dat de toezichthouder bij de twee vangletseltellingen donker rode bloedingen rondom het geluxeerde ellebooggewricht over een lengte van minimaal 3 cm zag. Volgens de toezichthouder zijn bloedingen van deze aard in de laatste 12 uur voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal. Bij de twee tellingen is een gemiddelde score van 4,6% ernstige tot zeer ernstige bloedingen aan voornamelijk de vleugels, vergezeld van luxaties of breuken, geconstateerd.
3.4.
Voorts overweegt de rechtbank dat de vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent maar dat de toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen.
De rechtbank vindt het voldoende aannemelijk dat er een aanzienlijk verschil zit tussen de kleur van een verse bloeding en die van een oudere bloeding waarvan het bloed al (deels) gestold is of onderhuids verkleurd en dat dit verschil door een deskundig dierenarts goed kan worden vastgesteld, ook bij een bandsnelheid als hier aan de orde. De rechtbank ziet zich hierin bevestigd door het CBb in de uitspraken van 4 mei 2021 en 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:470/706). Daar komt bij dat de toezichthouders niet alleen naar de kleur maar ook naar de grootte van de bloeding en het type letsel kijken.
3.5.
De bandsnelheid bij de controle op 18 juni 2019 was 7.500 kuikens per uur. Ook bij die bandsnelheid kan het letsel aan de karkassen voldoende worden beoordeeld door een deskundig dierenarts. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
3.6.1.
In uitspraken van 3 april 2020 (onder meer ECLI:NL:RBROT:2020:2809 en 2810) heeft deze rechtbank geconcludeerd dat verweerder in die zaken voldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van vangletsel. In die uitspraken is weergegeven waarom volgens verweerder het letsel dat bij een vangletseltelling geteld wordt, geen letsel is dat bij het transport of op het slachthuis kan zijn ontstaan. Het CBb heeft in de uitspraak van 4 mei 2021 bevestigd dat voldoende aannemelijk is dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte van 3 cm of meer heeft, de bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De methode die verweerder gebruikt om vangletsel vast te stellen, is volgens het CBb een deugdelijke methode. De rechtbank wijst er op dat ook in de al genoemde uitspraak van 6 juli 2021 het CBb weer heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat de door verweerder gehanteerde methode van vangletseltelling niet deugdelijk zou zijn (zie overweging 17 van die uitspraak). Uit die laatste uitspraak blijkt ook nog eens uitdrukkelijk dat ook het CBB geoordeeld heeft dat de Transportverordening ook van toepassing is op het vangen van kippen (zie overweging 6 van die uitspraak).
3.6.2.
In de onder 3.6.1 genoemde vergelijkbare zaken is door verweerder toegelicht dat letsel ontstaan bij transport voornamelijk andersoortig letsel is en een aanzienlijk groter deel van de kuikens treft dan bij vangletsel wordt geconstateerd. Daarnaast gaat de toezichthouder na of zich bij het transport calamiteiten hebben voorgedaan. Ook is in die zaken toegelicht (onder meer met een filmpje over het proces op de slachterij) dat door de toezichthouder geteld letsel niet kan zijn ontstaan op het slachthuis; de kuikens worden aan het begin van het slachtproces, voorafgaand aan het kantelen van de containers, onomkeerbaar bedwelmd en bij bedwelmde kuikens zullen ontstane bloedingen onderhuids nauwelijks uitbreiden omdat ze een zeer lage hartslag hebben en op het slachthuis is het proces te kort om een bloeding van drie centimeter of meer te ontwikkelen; daarnaast is het type letsel dat bij het slachtproces kan ontstaan anders en is er een verschil in kleur ten opzichte van het vangletsel.
In de onderhavige zaak heeft verweerder in het verweerschrift een vergelijkbare toelichting gegeven.
Ook is in het verweerschrift uitgebreid toegelicht waarom het letsel niet tijdens het transport kan zijn ontstaan, waarbij verweerder heeft verwezen naar het WUR-rapport van januari 2019.
3.7.
Wat hiervoor is overwogen vindt ook onderbouwing in het rapport van WUR waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd. Daarin staat dat de methode van verweerder, namelijk het scoren van grote bloedingen in de slachtlijn, een valide methode lijkt voor het vaststellen van vangletsel. Ook volgt uit dit rapport dat niet aannemelijk is dat het transport de oorzaak is voor het ontstaan van letsel. Voor zover uit dit rapport ook blijkt dat bepaald letsel eerst na het vangen is toegenomen, is gelet op het voorgaande niet aannemelijk dat verweerder dat soort letsel, waaronder vleugeldislocaties en verse (kleine) bloedingen, meetelt bij de vangletseltellingen.
4. Gelet op al het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat bij kuikens van eiser vangletsel is vastgesteld. Voor de rechtbank staat in voldoende mate vast dat de overtreding is begaan.
Dat eiser een professioneel gecertificeerd bedrijf inhuurt voor het vangen van de kuikens betekent niet dat de overtredingen haar niet verweten kunnen worden. De toezichthouder heeft letsel geconstateerd dat is ontstaan bij het vangen van de kuikens van eiser. Eiser is als houder van de dieren verantwoordelijk voor de wijze waarop de dieren worden gevangen door een bedrijf dat zij daarvoor heeft ingeschakeld. Verweerder was bevoegd eiser daarvoor een boete op te leggen.
Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete.
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 30 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven