ECLI:NL:RBROT:2021:9236
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke boete opgelegd aan houder van dieren wegens overtreding van de Wet dieren met betrekking tot vangletsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De eiser had een boete van € 1.500,- opgelegd gekregen vanwege een overtreding van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De zaak begon met een besluit van 8 november 2019, waarin de Minister de boete oplegde. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in een besluit van 31 maart 2020. Tijdens de zitting op 31 augustus 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser betwistte de bewijsvoering van de NVWA en voerde aan dat de rapporten van bevindingen niet voldoende waren om de boete te rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de NVWA voldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van vangletsel, en dat de boete terecht was opgelegd.
De rechtbank overwoog dat de bewijslast bij de Minister ligt en dat de onschuldpresumptie van toepassing is. Echter, de rechtbank concludeerde dat de NVWA op basis van de rapporten en de tellingen van vangletsel voldoende had aangetoond dat de overtreding was begaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de steekproef niet representatief was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de NVWA de juiste procedures had gevolgd en dat de boete terecht was opgelegd.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken in hoger beroep te gaan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.