ECLI:NL:CBB:2023:685

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
21/1223
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren door een kippenhouder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1], een kippenhouder, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 12 mei 2021 een dwangsombesluit genomen wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren, waarbij [naam 1] werd verplicht om maatregelen te nemen om de huisvesting van zijn kippen te verbeteren. Na een inspectie op 6 mei 2021 door de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) werd vastgesteld dat de huisvesting van de kippen niet voldeed aan de wettelijke eisen, waaronder te kleine verblijven, het ontbreken van zitstokken en onvoldoende bescherming tegen slechte weersomstandigheden.

[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij zich aan de Welzijnsleidraad voor het houden van Rashoenders en Rasdwerghoenders hield en dat de opgelegde maatregelen onduidelijk waren. De minister betwistte dit en stelde dat de bevindingen van de LID niet lichtvaardig terzijde konden worden geschoven. De zitting vond plaats op 3 oktober 2023, waar beide partijen hun standpunten naar voren brachten.

Het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat [naam 1] de overtredingen had begaan en dat de opgelegde maatregelen voldoende duidelijk waren. Echter, het bestuursdwangbesluit werd vernietigd omdat het in strijd was met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht, aangezien het dwangsombesluit nog niet was ingetrokken. Het College heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 2.271,-. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van dierenhouders en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke eisen voor dierenwelzijn.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1223

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats]

(gemachtigde: mr. J.J. Paalman)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. Z. Türk)

Procesverloop

Met het besluit van 12 mei 2021 (het dwangsombesluit) heeft de minister [naam 1] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 16 juni 2021 (het bestuursdwangbesluit) heeft de minister [naam 1] een last onder bestuursdwang opgelegd vanwege overtreding van de Wet dieren en het Bhd.
Met het besluit van 24 september 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 3 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van [naam 1] en de minister deelgenomen. Tevens zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens de minister.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Op 6 mei 2021 heeft een districtsinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) onderzoek verricht naar de gezondheid en het welzijn van de door [naam 1] gehouden dieren. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een toezichtrapport van 7 mei 2021 (het toezichtrapport). De districtsinspecteur trof circa 150 kippen bij [naam 1] aan en hij rapporteert onder meer:
“(…) Ik ben (…) naar de achtertuin (…) gelopen alwaar in verschillende soorten huisvestingen talloze hanen en hennen waren gehuisvest. Deze hanen en hennen waren gehuisvest in diverse hokken/kooien en ook in diverse schuren trof ik in verschillende kooien en hokken hanen en hennen aan. (…) Ik zag dat de meeste kippen verbleven in een te kleine en onhygiënische huisvesting. Tevens zag ik dat de meeste kippen verbleven in een huisvesting waarvan de bodem bestond uit enkel draadgaas. Ik zag dat de meeste kippen niet konden voldoen aan de natuurlijke behoefte om te scharrelen of het nemen van een zandbad. Ik zag tevens dat de meeste kippen niet aan hun natuurlijke behoefte konden voldoen om op stok te gaan. Ik zag dat een aantal kippen niet of niet voldoende bescherming geboden werd tegen slechte weersinvloeden zoals neerslag, hitte en tocht. Ik (…) telde in totaal 150 kippen. (…)”
1.3
Het dwangsombesluit heeft de minister aan [naam 1] opgelegd wegens overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, en artikel 1.6, eerste, tweede en derde lid, artikel 1.7, aanhef en onder d, en artikel 1.8, tweede en derde lid, van het Bhd. [naam 1] is opgedragen voor 21 mei 2021 de volgende maatregelen te nemen:
“1. Zorg dat u de bewegingsvrijheid van uw kippen niet zodanig beperkt dat uw kippen hierdoor onnodig lijden en/of letsel wordt toegebracht.
2. Zorg ervoor dat u uw kippen beschermt tegen nadelige weersinvloeden.
3. Zorg dat u uw kippen altijd een schone en zindelijke huisvesting hebben.
4. Zorg dat de verblijven van uw kippen geschikt zijn voor de diersoort die u hierin houdt. Zo zorgt u ervoor dat uw dieren op de juiste wijze gehouden kunnen worden en zij aan hun soortspecifieke behoefte kunnen voldoen.”
1.4
Verder heeft de minister in het dwangsombesluit opgenomen dat het doel van de last onder dwangsom is ervoor te zorgen dat [naam 1] de overtredingen opheft en te voorkomen dat hij nieuwe overtredingen begaat. Indien [naam 1] niet, niet volledig of niet tijdig aan de lastgeving voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 250,- per niet uitgevoerde maatregel.
Op 19 mei 2021 heeft de minister de hersteltermijn verlengd tot 25 mei 2021.
1.5
Op 26 mei 2021 is een hercontrole verricht waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 2 juni 2021 (het toezichtrapport hercontrole):
“Ik zag dat de huisvesting welke ongeschikt was om kippen in te houden was verwijderd uit de achtertuin van (…) [naam 1] . De draadgazen kooien (…) waren verdwenen. De legbatterij-opstelling in één van de schuren was leeg. Ik zag dat (…) [naam 1] een voldoende grote buitenren had gerealiseerd (…). Ik zag dat deze buitenren voldoende schoon en hygiënisch was. In één van de schuren waren (…) meerdere compartimenten gerealiseerd waar hij meerdere kippen had gehuisvest. Ik zag dat deze compartimenten voldoende groot en voldoende hygiënisch waren. Vanuit deze compartimenten hebben de kippen toegang tot de buitenren. Hiernaar gevraagd hoorde ik (…) [naam 1] vertellen dat hij veel kippen had weggedaan en dat hij circa 30 kippen heeft overgehouden. Ik concludeer dat (…) [naam 1] heeft voldaan aan de (…) opgelegde last onder dwangsom (…).”
1.6
Op 15 juni 2021 heeft de minister aan [naam 1] bericht dat hij de in het dwangsombesluit opgelegde maatregelen heeft uitgevoerd.
1.7
Met het bestuursdwangbesluit heeft de minister [naam 1] een last onder bestuursdwang ter voorkoming van herhaling opgelegd. [naam 1] is opgedragen om de maatregelen onder 1.3 gedurende twee jaar in stand te houden.
Standpunt van partijen
Standpunt van [naam 1]
2.1
Door een vervoersverbod vanwege vogelgriep is het aantal kippen (te) hoog opgelopen. Na de inspectie heeft hij het aantal kippen gereduceerd. [naam 1] houdt zich aan de “Welzijnsleidraad voor het houden en fokken van Rashoenders en Rasdwerghoenders” (Welzijnsleidraad) van de vereniging Kleindier Liefhebbers Nederland (KLN), waarvan hij lid is. Omdat hij zich houdt aan de Welzijnsleidraad en hij de kippen houdt als ras/fok- en tentoonstellingsdieren, hoeft hij zich niet te houden aan de strengere “Huisdierenbijsluiter Kip” van het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG-bijsluiter) die geldt voor kippen die als huisdieren worden gehouden. Bij de controles waren de kippen gezond. Aan het bestuursdwangbesluit is daarom ten onrechte ten grondslag gelegd dat de gezondheid en het welzijn van de dieren zou zijn aangetast. Indien er al sprake zou zijn van een overtreding, dan zijn de opgelegde maatregelen onvoldoende duidelijk. Ook zijn de opgelegde maatregelen onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 19 januari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:40, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, want [naam 1] weet niet wat hij moet doen om aan de opgelegde maatregelen te voldoen. De minister was verder niet bevoegd het bestuursdwangbesluit te nemen, omdat er geen angst voor herhaling bestaat.
2.2
De kippenhokken, op de legbatterijen na, voldoen aan de hokmaten zoals vermeld in de Welzijnsleidraad. De legbatterijen zijn inmiddels niet meer in gebruik. In de gaas-/draadkooien bevond zich geen zitstok, maar wel een verhoogd plateau dat de kip een gelijksoortige voorziening biedt als een zitstok. Volgens de Welzijnsleidraad is een buitenren niet verplicht. Weliswaar heeft [naam 1] na het dwangsombesluit een buitenren gemaakt, maar de kippen zijn daar ziek van geworden. In de ondergrond van het perceel waarop [naam 1] de kippen houdt, bevindt zich een parasiet die de moeilijk bestrijdbare ziekte “Blackhead” ofwel histomonas veroorzaakt. Die parasiet houdt zich op in wormen en als kippen in de ondergrond naar wormen pikken, dan lopen de kippen de ziekte op. Om die reden is [naam 1] destijds zijn kippen in draadkooien gaan houden.
2.3
De tweede maatregel is niet duidelijk en laat onzekerheid bestaan of hij voldoet aan de last indien hij de bovenzijde en een of meer zijkanten van de buitenhuisvesting bekleedt.
2.4
De kippenhokken zijn voldoende hygiënisch. Onder de kippenhokken ligt soms een laag mest, maar niet in de kippenhokken zelf. [naam 1] verwijdert ten minste eenmaal per week de mest en de voederresten. Dat is volgens de LICG-bijsluiter en de Welzijnsleidraad voldoende. Maatregel drie gaat dan ook verder dan artikel 1.7, sub d, van het Bhd, welk artikel voldoende hygiënische omstandigheden voorschrijft, terwijl maatregel drie het “altijd” hebben van een schone en zindelijke huisvesting verplicht.
2.5
De vierde maatregel ziet volgens [naam 1] op de gaas-/draadkooien. Door de LID is niet vastgesteld dat de gaas-/draadkooien letsel of pijn veroorzaken en/of dat er sprake zou zijn van scherpe randen of uitsteeksels en daarvan is ook geen sprake.
Standpunt van de minister
3 De minister betwist dat [naam 1] een procesbelang heeft. Zijn belang is principieel, want [naam 1] wil duidelijkheid krijgen over de richtlijn waaraan hij zich moet houden. De vogelgriep geldt niet als overmacht. Met een uitbraak (en ophokplicht) moet een kippenhouder rekening houden. [naam 1] heeft de bevindingen van de LID niet (onderbouwd) bestreden. Er is geen aanleiding om aan de juistheid van het controlerapport te twijfelen. Voor zover er al onduidelijkheid zou bestaan over de maatregelen, is die onduidelijkheid met de nadere uitleg in het bestreden besluit weggenomen. De kippenhokken waren blijkens de LICG-bijsluiter te klein. De LICG-bijsluiter is gebaseerd op een deskundigenverklaring van de Faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. Omdat de afmetingen van de kippenhokken aanzienlijk afwijken van de voorgeschreven afmetingen van de LICG-bijsluiter moet [naam 1] , gelet op de uitspraak van het College van 29 oktober 2019, ECLI:NL:CBB:2019:730, aannemelijk maken dat de huisvesting van de kippen voldoet aan hun ethologische en fysiologische behoeften. De Welzijnsleidraad is niet wetenschappelijk onderbouwd. Ook moeten kippen beschikken over voldoende schuilmogelijkheid. De minister verwijst daarvoor naar de deskundigenverklaring. De minister heeft aangegeven dat in beginsel kan worden volstaan met eenmaal in de week schoonmaken van de kippenhokken, maar dat het in sommige situaties nodig is om vaker schoon te maken. Dat een verhoogd plateau hetzelfde effect heeft als een zitstok, heeft [naam 1] niet onderbouwd. In de kippenhokken lag bovenmatig veel mest en het stonk volgens het toezichtrapport naar urine. De kippenverblijven waren om die reden onvoldoende hygiënisch. Er bestaat kans op herhaling van de overtredingen, omdat [naam 1] zich niet bewust is van de overtredingen en welke impact de geconstateerde overtredingen hebben op het welzijn van zijn kippen.
Beoordeling door het College
4 Anders dan de minister is het College van oordeel dat [naam 1] procesbelang heeft bij zijn beroep. Het College verwijst voor de motivering daarvan naar zijn uitspraak van 12 december 2023, ECLI:NL:CBB:2023:684, rechtsoverweging 4. Deze zaak gaat ook over door [naam 1] gehouden dieren en is tegelijkertijd op de zitting behandeld.
5 In dit geschil moet het College de vraag beantwoorden of de minister terecht heeft vastgesteld dat [naam 1] de in het dwangsombesluit en het bestuursdwangbesluit genoemde overtredingen heeft begaan en in verband daarmee een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang mocht opleggen. Hierover overweegt het College als volgt.
6.1
De minister heeft het dwangsombesluit gebaseerd op het toezichtrapport en het bestuursdwangbesluit gebaseerd op het toezichtrapport en het toezichtrapport hercontrole. Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van het College van 14 maart 2023, ECLI:NL:CBB:2023:131, mag een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van het bewijs, in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder, in dit geval de LID, kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Maar dit betekent niet dat het bestuursorgaan zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen hij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie onder andere de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514).
6.2
De nota van toelichting bij het Bhd (Stb. 2014, 210) vermeldt dat in de artikelen 1.6 tot en met 1.8 van het Bhd bepalingen zijn vervat met algemene normen voor de verzorging en huisvesting van dieren, die gelden voor alle categorieën houders van dieren. Zoals het College eerder heeft overwogen ligt het op de weg van het bestuursorgaan dat handhavingsbesluiten als hier in geding neemt om te bewijzen dat sprake is van overtreding van het voorschrift ter handhaving waarvan dat besluit is genomen (zie onder meer de uitspraak van het college van 15 maart 2022, ECLI:NL:CBB:2022:122). Dit bewijs kan bijvoorbeeld worden geleverd in de vorm van algemeen aanvaarde resultaten van (empirisch) wetenschappelijk onderzoek of door middel van door brancheorganisaties of andere organisaties van houders opgestelde gidsen voor goede praktijken. Het College verwijst hierbij naar zijn uitspraken van 18 februari 2016, ECLI:NL:CBB:2016:29 en 17 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:685.
De last onder dwangsom
Maatregel 1: kippenhokken te klein, ontbreken zitstok en ontbreken buitenren
7.1
De minister heeft maatregel 1 gebaseerd op overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, eerste en tweede lid, van het Bhd. Op grond van artikel 1.6, eerste lid, van het Bhd wordt de bewegingsvrijheid van een dier niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht. Op grond van artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd wordt een dier voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
7.2
De minister heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de LICG-bijsluiter en het WUR-rapport “Ongerief bij gezelschapsdieren. Rapport 374” uit 2010 (WUR-rapport). Daarin staat dat het minimale vloeroppervlak voor middelgrote rassen 1,5 m² per kip bedraagt, waarvan 0,5 m² nachthok en 1 m² buitenren. Ook volgt uit de LICG-bijsluiter en het WUR-rapport dat in het nachthok zitstokken aanwezig moeten zijn. Verder staat in de LICG-bijsluiter dat alle kippen behoefte hebben om zich te wassen door het nemen van zandbaden en dat daarom wordt geadviseerd om een bak met schoon wit zand op een zonnige plek in de buitenren te plaatsen.
7.3
[naam 1] erkent dat hij bij de controle meer kippen hield dan voor hem gebruikelijk.
7.4
In de hokken ontbreekt een zitstok. Zij zijn wel voorzien van een verhoogd zitplateau, maar zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet het College niet dat een verhoogd zitplateau in gelijke mate kan voldoen aan de behoefte van kippen om op stok te gaan. De Welzijnsleidraad, aan welke richtlijnen [naam 1] zich wil houden, schrijft ook voor dat kippen dienen te beschikken over een zitstok.
7.5
Bij de controle was er geen buitenren die scharrelen of het nemen van een zandbad mogelijk maakt. [naam 1] heeft na de controle een buitenren gemaakt, maar wil de kippen daarin niet laten scharrelen, omdat zij dan de ziekte histomonas oplopen. Het College volgt [naam 1] niet dat het gebruik van de buitenren van hem niet kan worden gevergd vanwege een conflict van plichten. Dit alleen al, omdat uit het advies van de door hem geraadpleegde dierenarts blijkt dat besmetting met histomonas valt te voorkomen door de grond tot 40 centimeter af te graven en aan te vullen met schone grond. Dat deze ogenschijnlijk eenvoudige oplossing niet uitvoerbaar is, heeft [naam 1] niet gesteld. Overigens draagt een houder van dieren zelf de verantwoordelijkheid, en daarmee het risico, dat hij beschikt over geschikte grond om daarop dieren te houden.
7.6
Dat de meeste kippen niet beschikten over een zitstok en niet de mogelijkheid tot scharrelen of het nemen van een zandbad hadden, is voldoende voor de conclusie dat [naam 1] artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd heeft overtreden.
7.7
[naam 1] erkent dat hij op het moment van de controle noodgedwongen een tweevoudig aantal kippen hield en geeft als reden dat voor hem een ophokplicht of afschermplicht en daarmee samenhangend een vervoersverbod gold. Daaruit leidt het College af dat door het aantal aanwezige dieren, de kippen te klein waren behuisd. Op het moment van de controle golden alleen voor professionele houders maatregelen vanwege vogelgriep. Voor [naam 1] als hobbyhouder gold dus geen ophokplicht of afschermplicht noch een vervoersverbod en dat is dus al daarom naar het oordeel van het College geen verontschuldigingsgrond.
7.8
De minister heeft in het dwangsombesluit geschreven dat kippen moeten beschikken over voldoende bewegingsvrijheid en een zitstok en buitenren met de mogelijkheid tot scharrelen en/of tot het nemen van een zandbad. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de last op dit punt onvoldoende duidelijk en concreet is, of verder strekte dan noodzakelijk is om de overtreding te doen beëindigen. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel 2: onvoldoende bescherming tegen slechte weersomstandigheden
7.9
Deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, derde lid, van het Bhd dat verplicht een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming te bieden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en, zo nodig, roofdieren.
7.1
Dat in veel van de verblijven geen nachthok aanwezig is en dat zij grotendeels niet afgedekt zijn, heeft [naam 1] niet betwist. Hij heeft in dit verband slechts gesteld dat de maatregel onduidelijk is. Het College deelt die mening niet. In het dwangsombesluit heeft de minister geschreven dat de kippen in de verblijven in de tuin niet de beschikking hebben over een nachthok en dat zij daarom onvoldoende zijn beschermd tegen slechte weersomstandigheden. Op basis hiervan was het [naam 1] duidelijk wat hij moest doen om de overtreding te beëindigen.
7.11
[naam 1] heeft artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, derde lid, van het Bhd overtreden, zodat de minister bevoegd was daartegen op te treden. De aan [naam 1] opgelegde maatregel is voldoende duidelijk en de minister was bevoegd om deze maatregel aan [naam 1] op te leggen.
Maatregel 3: kippenverblijven onvoldoende hygiënisch
7.12
Deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd op basis waarvan [naam 1] moet zorgen voor een toereikende behuizing onder voldoende hygiënische omstandigheden.
7.13
De toezichthouder beschrijft dat er in en/of rond de kooien veel kippenmest en voederresten liggen. In het toezichtrapport zijn foto’s opgenomen die de waarnemingen van de toezichthouder ondersteunen, omdat op de foto’s van de draadgazen kooien is te zien dat op de bodem onder die kooien een laag kippenmest ligt en op de foto’s van de kippen in de konijnenhokken is te zien dat er kippenmest op de draadstalen bodem van het verblijf ligt. Op de foto’s is verder te zien dat de bodem waarop de laag kippenmest ligt in direct verband staat met de draadgazen bodem waarop de kippen verblijven. De laag kippenmest is in dit geval op een lijn te stellen met een laag kippenmest in het verblijf. Anders dan [naam 1] heeft aangevoerd, blijkt uit de LICG-bijsluiter en de Welzijnsleidraad niet dat het volstaat om eenmaal per week de verblijven schoon te maken. Uit de LICG-bijsluiter en de Welzijnsleidraad volgt dat de uitwerpselen vaker moeten worden verwijderd uit het binnen- en buitenhok.
7.14
[naam 1] moet ervoor zorgen dat zijn kippen in een schone en zindelijke huisvesting verblijven. De last is op dit punt voldoende duidelijk en concreet en strekt niet verder dan noodzakelijk is om genoemde overtreding te doen beëindigen. De hiertegen gerichte beroepsgrond slaagt niet.
7.15
Gelet op het bovenstaande heeft [naam 1] artikel 2.2, achtste lid, Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Bhd overtreden, zodat de minister bevoegd was daartegen op te treden.
Maatregel 4: ongeschikte bodembedekking
7.16
Deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd en artikel 1.8, tweede en derde lid, van het Bhd.
7.17
De meeste kippen verbleven in een huisvesting waarvan de bodem bestond uit alleen draadgaas. De diergeneeskundige [naam 3] , Europees erkend specialist kleine zoogdiergeneeskunde, heeft op de zitting verklaard dat een bodem van draadstaal niet geschikt is voor kippen om op te verblijven en dat daarover algemene overeenstemming bestaat onder dierenartsen. Het advies van de dierenarts van [naam 1] in de door [naam 1] overgelegde patiëntenkaart, om een verbeterplan op te stellen waarbij de kippen niet meer worden gehouden in draadkooien, is in lijn met de verklaring van de heer [naam 3] .
7.18
Gelet op artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd draagt [naam 1] zelf de verantwoordelijkheid om hij zijn kippen te laten verblijven in een ruimte die in voldoende mate rekening houdt met hun fysiologische en ethologische behoeften. Zoals ook volgt uit artikel 1.7, aanhef en onder a, van het Bhd vergt deze eigen verantwoordelijkheid dat hij beschikt over de nodige kennis van de fysiologische en ethologische behoeften van zijn kippen met het oog op hun huisvesting, om te voorkomen dat hij zijn kippen onderbrengt in een ruimte die, gelet op hun behoeften, nadelig is voor hun gezondheid en welzijn. Dit betekent dat [naam 1] zich zo nodig laat informeren over die behoeften en een aanvaardbare huisvesting die daarmee voldoende rekening houdt. Het College stelt vast dat in de Welzijnsleidraad, waaraan [naam 1] zich naar zijn stelling wil houden, staat dat de bodembedekking zodanig is van samenstelling dat de dieren zo veel mogelijk natuurlijk gedrag kunnen vertonen. Daaruit en ook uit de adviezen van zijn eigen dierenarts, had [naam 1] kunnen afleiden dat een bodem van draadstaal in het verblijf ongeschikt is voor kippen, gelet op hun fysiologische en ethologische behoeften.
7.19
Het College is van oordeel dat [naam 1] artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.6, tweede lid, van het Bhd en artikel 1.8, tweede en derde lid, van het Bhd heeft overtreden. De aan [naam 1] opgelegde maatregel is in het licht van de geconstateerde overtreding voldoende duidelijk en de minister was bevoegd om deze maatregel aan [naam 1] op te leggen.
Het bestuursdwangbesluit
8.1
De minister heeft op de zitting op een daartoe strekkende vraag geantwoord dat hij heeft verzuimd het dwangsombesluit in trekken, hoewel het zijn bedoeling was om dat te doen met het bestuursdwangbesluit. Daarmee is het bestuursdwangbesluit in strijd met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgelegd. Het College overweegt daartoe als volgt.
8.2
Het bestuursdwangbesluit verplicht [naam 1] tot het in stand houden van de onder 1.3 genoemde maatregelen. De in het bestuursdwangbesluit vervatte maatregelen zijn opgelegd vanwege dezelfde overtredingen en heeft daarmee dezelfde juridische grondslag als het dwangsombesluit.
8.3
Het dwangsombesluit was op 16 juni 2021 nog niet uitgewerkt, want het had geen gelimiteerde geldigheidsduur, er waren geen dwangsommen verbeurd en de minister heeft het niet ingetrokken. Dat de begunstigingstermijn was verstreken maakt dat niet anders.
8.4
De minister heeft het bestuursdwangbesluit dan ook ten onrechte gehandhaafd bij het bestreden besluit. De overige beroepsgronden gericht tegen het bestuursdwangbesluit behoeven daarom geen bespreking.
Conclusie
9 De gronden slagen voor zover ze zijn gericht tegen het besluitonderdeel dat ziet op het bestuursdwangbesluit. Het bestreden besluit komt in zoverre in aanmerking voor vernietiging. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het bestuursdwangbesluit te herroepen. De beroepsgronden tegen het dwangsombesluit slagen niet.
Proceskosten
10 Het College veroordeelt de minister in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op in totaal € 2.271,-. Daarbij is uitgegaan van 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar, met een waarde van € 597,- en wegingsfactor 1, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1. Deze zaak en de gelijktijdig op de zitting behandelde zaak 21/1221 zijn geen samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat het gaat om afzonderlijke overtredingen. Dat vergt voor iedere zaak een aparte beoordeling.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het bestuursdwangbesluit;
  • herroept het bestuursdwangbesluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [naam 1] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] van € 2.271,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Jacobs, mr. R.C. Stam en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
w.g. M.J. Jacobs w.g. D.L. van Hal-Vermeer