1.4Naar aanleiding van een hercontrole op 19 oktober 2018 heeft verweerder de invorderingsbeschikking genomen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij terecht aan appellante een last onder dwangsom heeft opgelegd. Volgens verweerder hield appellante drie kippen in een hok met een netto oppervlakte van 1,3 vierkante meter. Daarnaast hadden de kippen niet de mogelijkheid om een stofbad te nemen en beschikten zij niet over zitstokken, aldus verweerder. Gelet op de specifieke behoeften van een kip, die worden beschreven in een deskundigenrapport van de Wageningen University and Research en de Universiteit Utrecht uit 2010 (het WUR-rapport) en de huisdierenbijsluiter van het LICG, is verweerder van mening dat de huisvesting van de kippen ontoereikend is en dat de kippen onvoldoende ruimte hebben voor hun fysiologische en ethologische behoeften.
3. Appellante betwist dat zij de door haar gehouden kippen heeft mishandeld. Volgens haar bestaat er geen formele grondslag voor de aan haar opgelegde last onder dwangsom, zodat verweerder het legaliteitsbeginsel heeft geschonden. Appellante voert aan dat tijdens de controle onvoldoende onderzoek is gedaan naar de situatie. De politiebeambte weigerde het balkon op te gaan en appellante heeft in de brief van 1 november 2018 toegelicht dat zij vanwege de zomerhitte en de stankoverlast geen uitwerpselen op haar balkon kon laten liggen. Na de inspectie heeft een ambtenaar van de LID onderzoek gedaan naar het welzijn van de kippen. Deze ambtenaar heeft geconcludeerd dat de kippen in een uitstekende conditie verkeerden. Dit tegenbewijs heeft verweerder niet meegenomen in de beslissing op bezwaar, waardoor sprake is van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus appellante. Ten aanzien van het minimale oppervlak waarover kippen moeten kunnen beschikken, heeft appellante verwezen naar een rapport van de Raad voor Dierenaangelegenheden. Hierin staat als uitgangspunt dat maximaal negen kippen per m2 mogen worden gehouden, wat ook aansluit bij artikel 2.70 van het Besluit houders van dieren (het Besluit). Dat het rapport is geschreven voor de industrie maakt volgens appellante niet uit, omdat de wetgever nooit de bedoeling kan hebben gehad om een bepaalde omgevingsvrijheid in de industrie wel toe te staan, maar in de privé-sfeer als mishandeling te kwalificeren. Verder voert appellante aan dat zij de maatregelen heeft uitgevoerd. De kippen hebben een zitstok en beschikken over zand om in te baden. Ook hebben de kippen voldoende bewegingsvrijheid nu zij vrijelijk over het balkon kunnen lopen.
4. Op grond van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren is het houders verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Op grond van artikel 1.6, eerste lid, van het Besluit houders van dieren wordt de bewegingsvrijheid van een dier niet op zodanige wijze beperkt dat het dier daardoor onnodig lijden of letsel wordt toegebracht.
Op grond van het tweede lid wordt een dier voldoende ruimte gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften.
Op grond van artikel 1.7, aanhef en onder d, draagt degene die een dier houdt, er zorg voor dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
5. Het College overweegt als volgt.