ECLI:NL:CBB:2021:40

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
19/1138
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom en invorderingsbesluit inzake overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de maatschap was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had op 20 december 2018 een last onder dwangsom opgelegd, omdat de maatschap niet voldeed aan de eisen voor de behuizing van dieren, wat leidde tot gezondheidsrisico's voor de dieren. De maatschap heeft bezwaar gemaakt tegen deze last en het invorderingsbesluit dat volgde op de niet-naleving van de opgelegde maatregelen. Tijdens de zitting op 8 december 2020 zijn de feiten en omstandigheden besproken, waaronder inspecties door de NVWA die diverse tekortkomingen in de dierenverblijven aan het licht brachten. De maatschap voerde aan dat de opgelegde maatregelen onduidelijk waren en dat zij niet in overtreding was. Het College oordeelde dat de last onder dwangsom deels onduidelijk was, maar dat de maatschap wel degelijk in overtreding was van de relevante artikelen van het Besluit. De invordering van de dwangsom van € 10.000,- werd door het College bevestigd, omdat de maatschap niet had voldaan aan de opgelegde maatregelen. Het College heeft de maatschap in het gelijk gesteld voor wat betreft de onduidelijkheid van de last, maar de overige beslissingen van de minister gehandhaafd.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 19/1138
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en
de
minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Besluit).
Bij besluit van 14 maart 2019 (het invorderingsbesluit) heeft verweerder aan appellante medegedeeld dat niet is voldaan aan de opgelegde last en dat daarom een verbeurde dwangsom van in totaal € 10.000,- wordt ingevorderd.
Bij besluit van 17 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gericht tegen het primaire besluit en het invorderingsbesluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de zijde van verweerder is tevens verschenen [naam 2] , inspecteur bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Overwegingen
1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Op 16 augustus 2018 heeft een toezichthouder van de NVWA, vergezeld door een toezichthoudend dierenarts in dienst van de NVWA, een inspectie in het kader van “Welzijn meldingen” uitgevoerd bij het bedrijf van appellante. De bevindingen van de toezichthouder zijn vastgelegd in het rapport van bevindingen van 27 augustus 2018.
De bij die controle aanwezige toezichthoudende dierenarts van de NVWA heeft over die controle een veterinaire verklaring, gedateerd 28 augustus 2018, opgesteld. Het rapport van bevindingen vermeldt, voor zover van belang, de volgende constateringen:

“(…)Ligboxenstal

Wij toezichthouders [naam toezichthouders] bevonden ons in de zogenaamde ligboxstal van het bedrijf. Wij, toezichthouders [naam toezichthouders] zagen dat in het achterste hok aan de linkerzijde van de stal een jong (roodbont, ongemerkt) kalf van enkele weken oud aanwezig was. Wij zagen dat de vloer in dit gedeelte van de stal bestond uit een zogenaamde roostervloer. Gelet op de grootte van de spleten van de roosters kunnen jonge kalveren, zoals deze zich in dit stalgedeelte bevond met klauwtjes en poten tussen de spleten van de roosters geraken. Hierdoor kunnen kalveren zelfs “ontschoend” raken hetgeen uiteraard zeer pijnlijk is en waarvan zij levenslang hinder van zullen ondervinden.
Verder zagen wij, toezichthouders dat in dit gedeelte van de stal een omgevallen badkuip lag waaraan scherpe randen zaten. Eveneens zagen wij dat 3 ligboxafscheidingen in dit stalgedeelte waren afgebroken en los in de ligboxen lagen. Wij wisten dat dit kalf met de poten tussen de ligboxafscheidingen terecht kan komen en zich kan bezeren en/of verwonden. Wij, toezichthouders wisten dat dit kalf niet werd beschermd tegen gezondheidsrisico’s.
(…)
Toen wij, toezichthouders via de openstaande staldeuren aan de achterzijde van de stal naar buiten liepen zagen wij dat in het weiland aan de achterzijde van de stal 5 jonge (ongemerkte) kalveren met een leeftijd van naar schatting 2-3 weken bevonden.
Wij zagen dat nabij de ingang van de stal voorwerpen lagen waaraan dieren zich kunnen bezeren en/of verwonden. Wij zagen scheef liggende betonblokken, ijzeren platen met scherpe randen, losliggend prikkeldraad een houten pallet die kapot was een kapotte kruiwagen, landbouwmachines met uitstekende delen etc.
Wij zagen dat een gedeelte van deze materialen profesorisch was afgezet met een stuk prikkeldraad. Wij zagen tijdens de controle dat de kalveren onder de draad doorliepen en zich tussen en rond de voornoemde materialen begaven.
Verder werd het ons, toezichthouders duidelijk dat ook de melkgevende runderen dagelijks langs en tussen deze materialen lopen omdat zij in de stal 2 x daags worden gemolken. Ook de melkgevende runderen en de stier worden derhalve niet beschermd tegen gezondheidsrisico’s. Eveneens zagen wij, toezichthouders dat de op het weiland aanwezige kalveren (5) vrije toegang hebben tot het gedeelte van de stal waarin de melkgevende runderen zich bevinden. Wij zagen dat ook in dit stal gedeelte een zogenaamde roostervloer aanwezig is waarop deze kalveren zich kunnen begeven, dit om zoals overtreder [naam maat] aangaf, bij het desbetreffende moederdier te verblijven en te kunnen zuigen.
Wij, toezichthouders wisten dat deze wijze van huisvesten gevaar op kan leveren voor de kalveren indien zij zich in het gedeelte met (55) melkgevende runderen en 1 stier begeven. Zoals hiervoor reeds beschreven kan deze wijze van huisvesten van jonge kalveren een risico opleveren voor het welzijn en de gezondheid van de dieren omdat zij “ontschoend” kunnen raken. (…) Gelet op het voorgaande wisten wij, toezichthouders dat deze (5) kalveren in het weiland en in de huisvesting (stal) waartoe zij toegang hebben niet werden beschermd tegen gezondheidsrisico’s. (…)”
1.2
Op 5 december 2018 hebben twee toezichthouders van de NVWA een controle in het kader van “Welzijn algemeen – hercontrole” verricht op het bedrijf van appellante. De bevindingen van deze controle zijn door de toezichthouders neergelegd in het rapport van bevindingen van 13 december 2018. De bij die controle aanwezige toezichthoudende dierenarts van de NVWA heeft over die controle een veterinaire verklaring, gedateerd 12 december 2018, opgesteld. Het rapport van bevindingen vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende constateringen:

“(…)Bevindingen ligboxenstal (rundvee):(…)

3e Hok:
Tegenover het hok met kalveren bevond zich, tevens aan de linker kant van de stal, een hok met hierin pinken (rund met een leeftijd tot ongeveer 1 jaar).
Wij, toezichthouders zagen dat deze runderen tevens toegang hadden tot het weiland dat is gelegen naast de ligboxenstaal en het woonhuis.
Wij zagen dat in dit hok zogenaamde ligboxen aanwezig zijn. Wij zagen dat 1 van de ligboxafscheidingen in dit hok los en afgebroken was. Wij zagen dat deze ligboxafscheiding heen en weer kon bewegen. Wij wisten dat de afgebroken en loszittende ligboxafscheiding gevaar op kan leveren voor de runderen omdat zij met de poten tussen de loszittende delen van de ligboxafscheiding kunnen geraken en zich kunnen bezeren en/of verwonden.
(…)

“4e Hok:

(…)
Wij zagen dat 3 van de ligboxafscheidingen in dit hok los en/of afgebroken waren. Wij zagen dat deze ligboxafscheidingen heen en weer konden bewegen. Wij wisten dat de afgebroken en loszittende ligboxafscheidingen gevaar op kunnen leveren voor runderen omdat zij met de poten tussen de loszittende delen van de ligboxafscheiding kunnen geraken en zich kunnen bezeren en/of verwonden.
Ook zagen wij dat de keerplank van de voergang los was en het hok instak. Hieraan kon het rund zich bezeren.

Strohok op voergang:

(…)
Wij zagen dat zich in dit hok een jong ongemerkt kalf bevond. Wij zagen dat dit kalf door overtreder [naam maat] werd gemerkt met de oormerken voorzien van het werknummer 4602.
Aan de hand van onze actuele stallijst stelden wij vast dat dit kalf was geboren op 29 november 2018 en 7 dagen oud was.
Wij zagen dat de poort aan de achterzijde van het hok open was en het kalf langs de opening uit het hok liep in het gedeelte van de stal waar de melkgevende runderen zich bevonden.
Wij, toezichthouders wisten dat dit gevaar op kan leveren voor de kalveren indien zij zich in het gedeelte met melkgevende runderen begeven. In het gedeelte waar de melkgevende runderen verblijven is de vloer voorzien van zogenaamde roosters. Gelet op de grootte van de spleten van de roosters kunnen jongere kalveren, zoals deze zich in het strohok bevonden, met hun klauwtjes en poten tussen de spleten van de roosters geraken. Hierdoor kunnen zij zelfs “ontschoend” raken hetgeen uiteraard zeer pijnlijk is. (…)
Verder kon dit kalf via de openstaande deuren aan de achterzijde van de stal richting het weiland lopen. Ook in het weiland werden later tijdens deze controle voor dieren (runderen en schapen) gevaarlijke situaties aangetroffen. (Opm. Zie beschrijving hiervan in het rapport onder
Buitenterrein/weiland). Wij, toezichthouders wisten gelet op onze bevindingen dat dit kalf niet werd beschermd tegen pijn en/of letsel.

Gedeelte met melkgevende runderen:

(…)
Tijdens de rondgang door dit gedeelte van de stal zagen wij dat er in dit gedeelte van de stal ligboxen voor de runderen aanwezig waren. Wij zagen dat er in het meest rechtse gedeelte een aanvang was gemaakt met het vervangen van de ligboxafscheidingen van de ligboxen. Wij zagen dat in dit gedeelte van de stal nog 9 van de ligboxafscheidingen los en afgebroken waren.
Wij wisten dat dit gevaar op kan leveren voor de runderen omdat de dieren met hun poten in de losse delen kunnen stappen en zich kunnen bezeren en/of verwonden aan de scherpe delen van de afgebroken buizen.
In 1 van de ligboxen was eveneens een stuk uitstekende buis aanwezig die onderdeel uitmaakten van de schoftbuis aan de bovenzijde van de ligboxafscheidingen.
Verder lag er in dit gedeelte van de stal een losse ijzeren buis op de vloer. Ook zagen wij dat een ijzeren strip uitstak bij het beton aan de voorzijde van de ligboxen. Wij zagen dat de voorzijde van de ijzeren strip scherp was. Omdat de runderen hier dagelijks langs moeten lopen om te gaan vreten aan het voerhek kan dit gevaar opleveren voor de dieren.
In dit gedeelte van de stal zijn de dieren voor de watervoorziening afhankelijk van een waterbak die is vervaardigd van een oude badkuip met hierop een metalen plaat voor de bevestiging van de vlotter. Wij zagen dat de metalen plaat aan de bovenzijde van de waterbak op verschillende plaatsen was omgekruld en scherpe randen had.
Wij wisten dat dit gevaar op kan leveren voor de runderen indien zij drinken en met de bek langs deze plaat gaan. Zij kunnen zich hierdoor bezeren en/of verwonden.
(…)
In het voorste gedeelte van deze stal nabij de melkput zagen wij een plank. Die wij, toezichthouders herkenden als18 mm multiplex, op de roostervloer liggen.
Nadat wij, toezichthouders deze plank hadden opgelicht zagen wij dat er een gat in de roostervloer aanwezig was van naar schatting 50 x 30 centimeter.
Wij wisten dat dit voor de runderen gevaar op kon leveren omdat zij door deze plank heen kunnen zakken en met hun poten in het ontstane gat tussen het rooster terecht kunnen komen. Wij wisten gelet op onze bevindingen dat de vloer niet op juiste wijze was hersteld en onderhouden. Hierdoor kunnen zij zich bezeren en/of verwonden.
(…)

Buitenterrein en weiland:

Toen wij, toezichthouders via de openstaande staldeuren aan de achterzijde van de stal naar buiten liepen zagen wij dat aan de achterzijde van de stal een draad was gespannen op 2,5 meter afstand van de stal. Wij zagen dat de runderen indien zij vanuit de stal naar buiten kwamen, zij naar de linker buitenzijde van de stal moesten lopen om via het zogenaamde koepad in het links achterliggende weiland te kunnen komen. Wij zagen dat het gedeelte, het pad, achter de stal en ook het koepad besmeurd waren met modder. Wij zagen dat het pad zeer ongelijk was en er stukken beton schots en scheef tussen en onder de modder lagen. Wij wisten dat dit een gevaar op kan leveren voor de runderen. Toen wij naar links achter de stal liepen zagen wij dat grote gedeelten van de ijzeren platen van de achterdeuren van de stal los zaten en omgekruld waren.
Wij zagen dat de ijzeren randen van de platen scherp en rafelig waren. Wij zagen tijdens de controle verschillende runderen dicht langs de platen lopen.
Wij wisten dat deze scherpe randen van de ijzeren platen verwondingen en pijn en letsel konden veroorzaken bij de runderen indien zij in aanraking komen met deze platen.
Toen wij een aantal meters verder liepen langs de achterzijde van de stal zagen wij dat achter de draad een tractor stond met hieraan een buis (mestmixer) die naar de zijde liep waar de runderen langs liepen om in het weiland te geraken of om terug in de stal te geraken. Wij wisten dat de tractor in combinatie met de buis (mestmixer) werd gebruikt om mest in de mest putten te mixen. Wij zagen dat langs de buis op het pad, waar de runderen langs liepen, gaten aanwezig waren. Wij zagen dat deze gaten langs en rond de buis op provisorische wijze waren afgedekt met ijzeren platen waarvan de randen omhoog stonden en waarvan de randen ook scherp waren. Wij wisten ook dat de runderen in de gaten kunnen stappen indien zij over het pad lopen. Ook dit kan een gevaar opleveren voor de dieren, zij kunnen zich bezeren en/of verwonden.
Wij, toezichthouders zagen dat in de achterliggende weilanden van de stal ongeveer 35 runderen (melkkoeien en 1 stier) en een zeer jong kalf aanwezig waren. Overtreder [naam maat] deelde desgevraagd mede dat dit kalf afgelopen nacht was geboren.
Hierboven werd reeds aangegeven dat runderen gewond kunnen raken indien zij de stal in en uitlopen. Wij, toezichthouders wisten dat dit zeker geldt voor het juist geboren kalf indien het met het moederdier de stal inloopt.
Verder waren er in de weilanden achter de stal ook schapen aanwezig. Wij zagen dat de schapen ook vrije toegang hadden tot de scherpe delen en gevaarlijke situaties zoals hiervoor voor de runderen werd beschreven. Hierdoor wisten wij dat ook deze dieren die op een binnenterrein werden gehouden niet werden beschermd tegen gezondheidsrisico’s.
(…)”.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan appellante een last onder dwangsom opgelegd. Appellante is opgedragen de volgende maatregelen te nemen:
“1. Zorg ervoor dat de behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft, op zodanige wijze zijn ontworpen, gebouwd en onderhouden dat deze bij de dieren geen letsel of pijn veroorzaken en geen scherpe randen of uitsteeksels bevatten waaraan het dier zich kan verwonden.”
“2. Zorg ervoor dat uw dieren bescherming wordt geboden tegen gezondheidsrisico’s.”
Ter toelichting op maatregel 1 is verwezen naar onderdelen uit het rapport van
28 augustus 2018, waarin is vermeld dat in de ligboxenstal een omgevallen badkuip lag met scherpe randen, dat de spleetbreedte van de roostervloer in de stal waar kalveren toegang toe hadden, dusdanig groot is dat zij met de klauwtjes en poten tussen die spleten kunnen geraken. Verder is ter toelichting verwezen naar het rapport van 13 december 2018, waarin is vermeld dat in het derde en vierde hok nog steeds losse en afgebroken ligboxafscheidingen lagen, alsmede dat een kalf van zeven dagen oud toegang had tot de stal waar de melkgevende runderen zich bevonden, waar een roostervloer ligt die niet geschikt is voor zulke jonge kalveren.
Ter toelichting op maatregel 2 is vermeld dat op 16 augustus 2018 is geconstateerd dat er nabij de ingang van de ligboxenstal, die toegankelijk was voor de dieren, voorwerpen lagen waaraan de dieren zich konden verwonden. Verder is op 5 december 2018 geconstateerd dat grote gedeelten van de ijzeren platen van de achterdeuren van de stal loszaten en dat deze platen waren omgekruld.
Appellante dient deze maatregelen uiterlijk binnen twee weken na de
verzenddatum van de last te nemen. Indien appellante niet binnen deze termijn één of meer overtredingen heeft opgeheven, zal zij een dwangsom van € 5.000,- verbeuren per overtreding die zij niet heeft opgeheven. Aan deze last is verbonden een termijn tot 1 juni 2020 en een maximum bedrag van € 25.000,- per overtreding.
1.4
Op 14 februari 2019 hebben twee toezichthouders van de NVWA, samen met een toezichthoudend dierenarts in dienst van de NVWA, een controle op het bedrijf van appellante verricht in het kader van “Welzijn algemeen – hercontrole”. De bevindingen van deze hercontrole zijn door de toezichthouders neergelegd in een rapport van bevindingen van 18 februari 2019. De bij die controle aanwezige toezichthoudende dierenarts heeft over die controle een veterinaire verklaring, gedateerd 28 februari 2019, opgesteld. Het rapport van bevindingen vermeldt, voor zover hier van belang, de volgende constateringen:

“(…)Bevindingen ligboxstal (rundvee):(…)

Strohok op de voergang (plattegrond 7):
(…)
Wij zagen dat de achterzijde van het hok grensde aan de roldeuren die toegang geven tot het buitenterrein. Ik, toezichthouder [naam toezichthouder] zag dat de onderzijde van de deuren, die zijn vervaardigd uit plaatstaal doorgerot waren. Ik voelde met mijn hand aan de rotte plekken in het plaatstaal en voelde dat de randen van de doorgerotte platen scherp waren. Ik zag tevens dat deze plaatsen gemakkelijk toegankelijk waren voor de kalveren in het hok. Ik wist dat dit gevaarlijk kon zijn voor de kalveren omdat zij zich kunnen bezeren en verwonden.

Gedeelte met melkgevende runderen (plattegrond 8):

(…)
In het voorste gedeelte van deze stal nabij de melkput zagen wij een plank op de roostervloer liggen die wij, toezichthouders herkenden als18 mm multiplex. Nadat ik, toezichthouder [naam toezichthouder] deze plank hadden opgelicht zagen wij dat er een gat in de roostervloer aanwezig was van naar schatting 50 x 30 centimeter. Wij wisten dat dit voor de runderen gevaar op kon leveren omdat zij door deze plank heen kunnen zakken en met hun poten in het ontstane gat tussen het rooster terecht kunnen komen. Wij wisten gelet op onze bevindingen dat de vloer niet op juiste wijze was hersteld en onderhouden. Hierdoor kunnen zij zich bezeren en/of verwonden aan de scherpe randen van het beton.
(…)

Buitenterrein en weiland

(…)
Toen wij over het terrein tussen de ligboxenstal en de werktuigenloods doorliepen om in het weiland achter de stal en loods te geraken zagen wij dat tussen de loods en de ligboxstal veel materialen lagen waaraan de schapen zich kunnen verwonden en/of bezeren. Wij zagen planken en plaatmateriaal met uitstekende spijkers en schroeven. Wij zagen losse stenen en tegels met scherpe randen. Wij zagen losliggend ijzerdraad en gaas waar de schapen met de poten in verstrikt kunnen geraken. Wij zagen een ploeg met hieraan een scherp stuk ijzer. Wij zagen dat het weiland waarop de schapen zich bevonden niet zodanig was afgezet zodat de schapen niet tussen de loods en ligboxenstal door konden lopen. Wij zagen dat er tussen de ligboxenstal en de werktuigenloods 1 draad was gespannen om de schapen in het weiland te houden. Wij zagen dat deze draad op een hoogte van 80-85 centimeter boven de grond hing. Wij wisten hierdoor dat de schapen vrije toegang hadden tot de voornoemde materialen en niet beschermd werden tegen gezondheidsrisico’s.
Wij zagen tijdens de rondgang over het weiland dat het gedeelte, het pad, achter de stal het koepad besmeurd was met modder (plattegrond 15 en 16). Wij zagen dat het pad zeer ongelijk was en er stukken beton met scherpe randen schots en scheef tussen en onder de modder lagen. Wij wisten dat dit een gevaar op kan leveren voor de schapen op het weiland indien zij bij de stal lopen. Toen wij naar links achter de stal liepen zagen wij dat grote gedeelten van de ijzeren platen van de achterdeuren van de stal los zaten en omgekruld waren. Wij zagen dat de ijzeren randen van de planten scherp en rafelig waren. Wij wisten dat deze scherpe randen van de ijzeren platen verwondingen en pijn en letsel konden veroorzaken bij de schapen indien zij in aanraking komen met deze platen. Toen wij een aantal meters verder liepen langs de achterzijde van de stal zagen wij dat achter de draad een tractor stond met hieraan een buis (mestmixer). Wij wisten dat de tractor in combinatie met de buis (mestmixer) werd gebruikt om mest in de mest putten van de ligboxenstal te mixen. Wij zagen dat langs de buis op het pad gaten in de grond aanwezig waren. Wij zagen dat deze platen langs en rond de buis op provisorische wijze waren afgedekt met ijzeren platen waarvan de randen omhoog stonden en waarvan de randen ook scherp waren. Wij wisten ook dat de schapen in de gaten kunnen stappen indien zij over het pad langs de buis lopen. Dit kan een gevaar opleveren voor de dieren, zij kunnen zich bezeren en/of verwonden.
Wij zagen dat de schapen vrije toegang hadden tot de scherpen delen en gevaarlijke situaties zoals hierboven werd beschreven. Hierdoor wisten wij dat ook deze dieren die op een buitenterrein werden gehouden niet werden beschermd tegen gezondheidsrisico’s.”
1.5
Bij het invorderingsbesluit heeft verweerder besloten tot invordering van een dwangsom van in totaal € 10.000,- over te gaan, omdat appellante op 14 februari 2019 niet heeft voldaan aan deze last. Daartoe wijst verweerder erop dat tijdens een inspectie op die datum is geconstateerd dat kalveren tijdens het vreten met de nek tegen een buis die aan het voerhek was bevestigd stootten en schuurden, waardoor de nekken beschadigd raakten, dat kalveren zich konden verwonden aan scherpe randen van roldeuren, dat kalveren toegang hadden tot het gedeelte van de stal waar de melkgevende runderen zich bevonden waar de vloer zodanig geconstrueerd is dat de kalveren zich daaraan konden verwonden. De runderen waren voor de watervoorziening afhankelijk van een waterbak die was vervaardigd van een oude badkuip met hierop een metalen plaat voor de bevestiging van de vlotter. Deze metalen plaat had scherpe randen evenals het stuk dat uit de badkuip was verwijderd. Runderen konden door een multiplex plaat zakken die gelegd was over een roostervloer met een gat van 50 bij 30 centimeter en waardoor zij met hun poten in het ontstane gat tussen het rooster terecht konden komen. Verder is geconstateerd dat de dieren die op het buitenterrein werden gehouden niet werden beschermd tegen gezondheidsrisico’s. De dieren konden zich onder andere verwonden aan materiaal dat zich buiten de stallen bevond, zoals planken en plaatmateriaal met uitstekende spijkers en schroeven, losse stenen en tegels met scherpe randen en ijzeren platen waarvan de opstaande randen scherp en rafelig waren alsmede losliggend ijzerdraad en gaas.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit en het invorderingsbesluit gehandhaafd.
3.1
Met betrekking tot de last onder dwangsom voert appellante, samengevat, het volgende aan. Appellante stelt dat zij de in het bestreden besluit genoemde overtredingen van de Wet dieren en het Besluit niet heeft begaan. De norm van artikel 2.35, eerste lid, van het Besluit die volgens verweerder is overschreden, is volgens appellante in strijd met het lex certa-beginsel. Appellante voert daartoe aan dat het voor haar niet kenbaar en voorzienbaar was dat de norm in artikel 2.35 van het Besluit zich ook uitstrekt tot het houden van jonge kalveren op roostervloeren met een spleetbreedte van 3 cm. Bovendien heeft verweerder op geen enkele wijze onderbouwd dat het niet is toegestaan om jonge kalveren op een roostervloer te huisvesten. Met betrekking tot de losse ligboxafscheidingen merkt appellante op dat zij ten tijde van de controle van 5 december 2018 bezig was om deze afscheidingen vast te zetten. Deze ligboxafscheidingen waren niet afgebroken, maar er zat speling tussen, waardoor deze alleen moesten worden vastgemaakt. Van een overtreding van artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit is volgens appellante dan ook geen sprake. Dit geldt ook voor de aanwezigheid van een plaat op een gat in de roostervloer in de ligboxstal. Deze plaat is volgens appellante stevig. Het gaat niet om een multiplex plaat, maar om een betonplex plaat voorzien van een stroeve bovenkant. De runderen konden zich daaraan dus niet verwonden. Appellante betoogt verder dat de opgelegde maatregelen zodanig algemeen zijn geformuleerd, dat het voor haar niet duidelijk was op welke wijze zij kon voldoen aan de last.
3.2
Ten aanzien van het invorderingsbesluit voert appellante aan dat niet duidelijk is welke overtreding verweerder bij welk besluit wenst te handhaven, nu de laag hangende (gladde) buis boven het voerhek en de oude badkuip door verweerder (kennelijk) zijn aangemerkt als nieuwe overtredingen. Bij besluit van 14 juni 2019 is immers ten aanzien van die overtredingen een afzonderlijke last onder dwangsom opgelegd. Verder stelt appellante dat de roldeur niet als stalinrichting kan worden aangemerkt en derhalve geen onderdeel is van de last onder dwangsom. Tot slot bestrijdt appellante dat de schapen bij de eventuele schadelijke materialen op het erf konden komen, omdat zij in het weiland werden gehouden en dit weiland was afgezet.
4.1
De Wet dieren luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 2.2 Houden van dieren
(…)
8. Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
(…)”
4.2
Het Besluit luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 1.6 Houden van dieren
(…)
3. Een dier wordt, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.
(…)
Artikel 1.8 Behuizing
(…)
2. Behuizingen, waaronder begrepen de vloer, waarin een dier verblijft en inrichtingen voor de beschutting voor een dier zijn op zodanige wijze ontworpen, gebouwd en onderhouden dat bij de dieren geen letsel of pijn wordt veroorzaakt en bevatten geen scherpe randen of uitsteeksels waaraan het dier zich kan verwonden.
(…)
Artikel 2.35 Vloer
1. De vloer van een stal is zodanig stroef en aangepast aan het gewicht en de grootte van de kalveren en vormt een stevige, vlakke en stabiele oppervlakte.
(…)”
Last onder dwangsom
Maatregel 1: roostervloer (artikel 2.35, eerste lid, van het Besluit)
5.1
Het College stelt voorop dat het lex certa-beginsel, dat onder meer besloten ligt in het op een herstelsanctie als hier in geding van toepassing zijnde artikel 5:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van de wetgever verlangt dat hij met het oog op de rechtszekerheid op een zo duidelijk mogelijke wijze een verboden gedraging omschrijft. Dat vereist in ieder geval dat de invulling van een wettelijke bepaling voldoende duidelijk, bepaald en kenbaar dient te zijn.
5.2
Het College is van oordeel dat de in artikel 2.35, eerste lid, van het Besluit neergelegde norm op zichzelf niet onduidelijk is. Daarin is bepaald dat de vloer in een stal moet zijn aangepast aan het gewicht en de grootte van kalveren.
5.3
Uit de rapporten van bevindingen van 27 augustus 2018 en van 5 december 2018 blijkt dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat jonge, pasgeboren kalveren werden gehouden in, dan wel toegang hadden tot een (ligbox-)stal met melkgevende runderen. Deze kalveren konden, gelet op de spleetbreedte van de roostervloer, met hun klauwtjes en poten tussen de spleten van de roosters terecht komen, waardoor de kalveren zelfs kunnen worden “ontschoend”. Ook door de toezichthoudend dierenarts is op 16 augustus 2018 geconstateerd dat de klauwen van het kalf, dat slechts enkele weken oud was en op de roostervloer liep, te klein waren in verhouding tot de spleetbreedte van de roostervloer. Naar het oordeel van het College heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat deze constateringen onjuist zijn. Gelet hierop heeft verweerder terecht vastgesteld dat sprake was van een overtreding van artikel 2.35, eerste lid, van het Besluit. Verweerder was, gelet hierop, dan ook bevoegd daartegen handhavend op te treden.
5.4
Met betrekking tot de met maatregel 1 gegeven opdracht aan appellante, te weten dat zij ervoor moet zorgen dat de vloer in een stal zodanig is dat deze geen letsel of pijn kan veroorzaken bij de daar gehuisveste dieren, overweegt het College dat deze maatregel te algemeen is geformuleerd en bovendien voor meerdere uitleg vatbaar is, zodat niet duidelijk is op welke wijze appellante in zoverre uitvoering dient te geven aan de last. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de last is opgelegd om ervoor te zorgen dat de jonge kalveren, waarvan duidelijk is dat de klauwtjes niet geschikt zijn om over een roostervloer te lopen, geen toegang hebben tot een ligboxstal met een roostervloer. Dit kan volgens verweerder worden gerealiseerd door bijvoorbeeld het plaatsen van een hek. Een en ander volgt evenwel niet duidelijk uit de last, terwijl de formulering van maatregel 1 bovendien niet uitsluit dat de geconstateerde overtreding alleen door het aanpassen van de vloer in de ligboxstal aan het gewicht en de grootte van de jonge kalveren kan worden beëindigd en in zoverre dus verder strekt dan verweerder blijkens diens toelichting ter zitting heeft beoogd. De last kan om die reden in zoverre geen stand houden. De hiertegen gerichte beroepsgrond treft in zoverre doel.
Maatregel 1: behuizing (artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit)
6.1
Uit de rapporten van bevindingen van 27 augustus 2018 en van 5 december 2018 blijkt dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat in de ligboxstal diverse materialen met scherpe en uitstekende delen lagen, zoals losse en afgebroken ligboxafscheidingen, een losse keerplank van de voergang en een omgevallen badkuip. De toezichthouders hebben verder gezien dat een gat in de roostervloer was bedekt met een multiplex plaat, waarvan is vastgesteld dat deze te dun was om runderen op te houden. Verweerder heeft dan ook terecht vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit. Bij de rapporten van bevindingen zijn foto’s gevoegd die deze waarnemingen ondersteunen. Appellante heeft vorengenoemde waarnemingen niet gemotiveerd betwist. De enkele stelling van appellante dat sprake is van een betonplex plaat, kan niet leiden tot de conclusie dat verweerder niet mocht uitgaan van de bevindingen in de genoemde rapporten. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om daartegen handhavend op te treden.
6.2
Onder meer ter beëindiging van deze overtreding heeft verweerder maatregel 1 aan appellante opgelegd. Uit de bij deze maatregel gegeven toelichting blijkt dat de last ziet op de ligboxstal en de daarin door de toezichthouders aangetroffen scherpe en uitstekende voorwerpen. Appellante is opgedragen ervoor zorg te dragen dat de dieren zich niet langer kunnen verwonden aan of door de behuizingen. Gelet hierop, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de last op dit punt onvoldoende duidelijk en concreet is. In zoverre slaagt de tegen dit onderdeel van maatregel 1 gerichte beroepsgrond niet.
Maatregel 2: bescherming tegen gezondheidsrisico’s (artikel 1.6, derde lid, van het Besluit)
7.1
Uit de rapporten van bevindingen van 27 augustus 2018 en van 5 december 2018 blijkt dat buiten de stal allerlei materialen aanwezig waren waaraan dieren zich kunnen verwonden, zoals scheef liggende betonblokken, ijzeren platen met scherpe randen en landbouwmachines met uitstekende delen. Ook deze bevindingen heeft appellante naar het oordeel van het College onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de dieren hiertoe geen toegang zouden hebben, omdat deze scherpe materialen achter een afzetting zouden staan, heeft appellante niet nader onderbouwd. Verweerder heeft op goede gronden geoordeeld dat de dieren door de aanwezigheid van deze losse materialen buiten de stal worden benadeeld in gezondheid en welzijn vanwege het risico op verwonding. Dit betekent dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat appellante artikel 1.6, derde lid, van het Besluit heeft overtreden, zodat verweerder bevoegd was daartegen op te treden.
7.2
Ter beëindiging van de overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit heeft verweerder appellante met maatregel 2 opgedragen ervoor te zorgen dat de dieren zich niet langer kunnen verwonden door materiaal dat zich buiten de stallen bevindt. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat de last op dit punt onvoldoende duidelijk en concreet is, of verder strekt dan noodzakelijk is om genoemde overtreding te doen beëindigen. Deze beroepsgrond van appellante slaagt evenmin.
Conclusie last onder dwangsom
8. Gelet op hetgeen is overwogen in 5.4 is het beroep gegrond voor zover gericht tegen het bestreden besluit dat ziet op het primaire besluit (de last onder dwangsom) en betrekking heeft op maatregel 1, voor zover deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 2.35, eerste lid, van het Besluit. Het bestreden besluit komt in zoverre in aanmerking voor vernietiging. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit in zoverre te herroepen. Maatregel 1, voor zover deze is gebaseerd op overtreding van artikel 1.8, derde lid, van het Besluit alsmede maatregel 2 zijn echter terecht opgelegd, zoals volgt uit 6.1 tot en met 7.2 van deze uitspraak. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Invorderingsbesluit
9.1
Ter beoordeling staat de vraag of verweerder bij het invorderingsbesluit terecht heeft vastgesteld dat appellante twee dwangsommen van ieder € 5.000,- heeft verbeurd, omdat tijdens een hercontrole op 14 februari 2019 is gebleken dat appellante niet heeft voldaan aan de in de last onder dwangsom opgenomen maatregelen 1 en 2. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat de wijze waarop de kalveren hun water en voer toegediend krijgen, niet heeft geleid tot invordering van de dwangsom van in totaal € 10.000,-, nu daarvoor op 14 juni 2019 een afzonderlijke last onder dwangsom is opgelegd.
9.2
Het College is van oordeel dat verweerder op basis van het rapport van bevindingen van 18 februari 2019 terecht heeft vastgesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de last om ervoor zorg te dragen dat de behuizing zodanig is dat deze geen verwondingen kan veroorzaken bij de daar gehuisveste dieren (maatregel 1, voor zover deze maatregel is gebaseerd op overtreding van artikel 1.8, tweede lid, van het Besluit). In dit rapport van de hercontrole is vermeld dat het gat in de roostervloer nog niet was vervangen en dat is geconstateerd dat de roldeur aan de achterzijde van de stal was doorgerot en scherpe randen had. Appellante heeft dit niet betwist. De stelling van appellante dat de plaat op het gat in de roostervloer een noodvoorziening is, kan niet worden gevolgd. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt is geen sprake meer van een noodvoorziening, nu het gat in de roostervloer al op 5 december 2018 door de toezichthouders is geconstateerd. Gelet hierop, heeft verweerder zich dus op goede gronden op het standpunt gesteld dat een dwangsom van € 5.000,- is verbeurd.
9.3
Verweerder heeft eveneens terecht geoordeeld dat appellante niet heeft voldaan aan de last om ervoor zorg te dragen dat dieren worden beschermd tegen gezondheidsrisico’s (maatregel 2). Uit het van de hercontrole opgemaakte rapport van bevindingen van 18 februari 2019 blijkt dat de toezichthouders hebben geconstateerd dat de dieren zich konden verwonden aan materiaal dat zich buiten de stal bevond, waaronder planken en plaatmateriaal met uitstekende spijkers en schroeven, losse stenen en tegels met scherpe randen, losliggend ijzerdraad en gaas waar schapen met de poten in verstrikt kunnen geraken. Verder is geconstateerd dat in het weiland ijzeren platen met scherpe delen lagen. Appellante heeft haar stelling dat de dieren zich niet konden verwonden aan de aanwezige materialen omdat zij hiertoe geen toegang hadden, op geen enkele wijze onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat een dwangsom van € 5.000,- is verbeurd.
9.4
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder terecht is overgegaan tot invordering van de verbeurde dwangsommen van in totaal € 10.000,-. Appellante heeft naar het oordeel van het College geen omstandigheden aangevoerd die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om van invordering van de verbeurde dwangsommen af te zien. Het beroep tegen het bestreden besluit dat ziet op het invorderingsbesluit is dus ongegrond.
Proceskosten
10. Het College zal verweerder veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,-). Tevens dient verweerder het door appellante betaalde griffierecht van 345,- aan haar te vergoeden.
Beslissing
Het College:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover gericht tegen het bestreden besluit dat ziet op het primaire besluit (de last onder dwangsom) en betrekking heeft op
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • herroept het primaire besluit in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.136,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2021.
w.g. A. Venekamp w.g. C.E.C.M. van Roosmalen