10.2De minister berekent de NVWA-tarieven jaarlijks op basis van de voor het betreffende jaar verwachte kosten en werkzaamheden. Het berekenen en vaststellen van de tarieven gebeurt in vier stappen, die hierna verder worden besproken. In de eerste stap maakt de NVWA een begroting van de kosten van alle werkzaamheden voor het komende jaar en rekent de NVWA de kosten uit die begroting toe aan producten. Dit resulteert in een kostprijs per product (zie hierna onder 10.3 en 10.4). De tweede stap bestaat uit het inventariseren van de kosten per retributiecategorie (zie hierna onder 10.5). Een retributiecategorie is een indeling naar soort werkzaamheden voor derden (retribueerbare werkzaamheden). In de derde stap berekent de NVWA de start-, kwartier- en toeslagentarieven en/of stuktarieven per retributiecategorie (zie hierna onder 10.6). In de vierde stap stellen de ministers van Economische Zaken (EZ) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) de tarieven vast.
10.3.1Bij het toerekenen van de kosten in de eerste stap hanteert de NVWA een kostprijsmodel dat is gestoeld op de zogenoemde kostenplaatsmethode. Deze algemene bedrijfseconomische methode houdt in dat op bepaalde afzonderlijke kostenplaatsen de kosten verzameld worden en die kosten vervolgens worden toegerekend aan de uiteindelijke producten/diensten. Deze kosten bestaan uit directe kosten en indirecte kosten. De kosten worden in principe toegerekend aan het product dat de kosten veroorzaakt (causaliteitsprincipe). Zo worden de kosten van de directe, dat wil zeggen productieve, afdelingen direct, zonder verdeelsleutel, toegerekend aan het product waaraan wordt gewerkt. Dit geldt bijvoorbeeld voor salariskosten van de medewerkers in het primaire proces. Indirecte kosten als overheadkosten worden met verdeelsleutels aan de producten toegerekend. Aldus worden alle kosten van de gehele NVWA toegerekend aan (in)directe afdelingen, waaronder een centrale afdeling, en deze kosten worden vervolgens met verdeelsleutels toegerekend aan producten en aan retributiecategorieën en uiteindelijk uitgesplitst naar tarieven.
10.3.2Verordening 882/2004 schrijft niet voor welke methode lidstaten moeten toepassen voor de berekening van vergoedingen ten behoeve van officiële controles. Ook de opvolgende Verordening 2017/625 bevat hierover geen bepalingen. De rechtspraak van het Hof van Justitie bevat evenmin aanknopingspunten voor de toe te passen methode om die vergoedingen te berekenen. Daaruit leidt het College af dat de lidstaten vrij zijn om die methode zelf te bepalen, mits daarbij wel de in de artikelen 26 en 27 van Verordening 882/2004 gestelde vereisten in acht worden genomen. Een bevestiging daarvoor ziet het College in artikel 26 van Verordening 882/2004, waarin is bepaald dat de lidstaten op een wijze die zij passend achten, inclusief door algemene belastingen of door het vaststellen van vergoedingen of heffingen, zorgen voor voldoende financiële middelen voor het nodige personeel en andere middelen voor officiële controles.
10.3.3De minister heeft verder toegelicht dat bij de herziening van het NVWA-retributiestelsel in 2014 is gekozen voor het huidige model. De redenen daarvoor waren vereenvoudiging, door onder andere minder differentiatie in de tarieven, en het kostendekkend maken van de tarieven. Vereenvoudiging werd onder andere nodig geacht met het oog op een grotere transparantie voor en controleerbaarheid door het bedrijfsleven (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 835, nr. 2, p. 2). PWC heeft rapporten uitgebracht over het nieuwe retributiestelsel, getiteld ‘EZ Validering retributiestelsel NVWA’ van 3 juni 2013 en ‘Validering retributiestelsel NVWA beoordeling herziening kostenbasis en tarieven’ van
28 juni 2013 (eveneens Kamerstukken II, 2013-2014, 33 835, nr. 2). Hoewel het College hierin, anders dan de minister, niet direct de conclusie leest dat het stelsel solide, uitvoerbaar en uitlegbaar aan het bedrijfsleven is, volgt hieruit in ieder geval niet dat de wijze van kostentoerekening in het algemeen niet aanvaardbaar zou zijn. Een dergelijke conclusie kan evenmin worden getrokken uit het rapport van de ADR met de titel ‘Rapport van feitelijke bevindingen, Onderzoek kostenopbouwtarieven NVWA’ van 13 maart 2019, waarin geconstateerd wordt dat in de tarieven van de NVWA op dat moment niet alle kosten zijn opgenomen. Uit het KPMG-rapport ‘Analyse verantwoordingsinformatie NVWA’ van 10 november 2016 (Kamerstukken II, 2016-2017, 33835, nr. 54) komt naar voren dat de kostprijssystematiek uitgaat van eenvoud, waardoor kostprijzen op een ander (minder nauwkeurig) abstractieniveau tot stand komen dan wanneer bijvoorbeeld een vorm van activity based costing (zoveel mogelijk op basis van benodigde activiteiten en benodigde inspanning doorbelasten van kosten) wordt toegepast (p. 13). Volgens dit rapport wegen de kosten van het invoeren van een vorm van activity based costing echter waarschijnlijk niet op tegen de beoogde voordelen. KPMG doet wel enige suggesties ter verfijning van de kostenplaatsmethode. De minister heeft op de zittingen toegelicht dat bij de invoering van de kostenplaatsmethode is geconstateerd dat de verschillen met tarieven berekend op basis van andere methoden gering zijn, terwijl de activity based costing-methode arbeidsintensiever is. Dit was de reden om voor de kostenplaatsmethode te kiezen. In het KPMG-rapport ‘Kostentoerekening en doelmatigheid van de NVWA’ van februari 2020 ten slotte, worden weliswaar enkele kanttekeningen geplaatst bij de kostenopbouw, maar ook hieruit valt niet op te maken dat de gekozen wijze van kostentoerekening in het algemeen niet aanvaardbaar is.
10.3.4Op basis van de stukken en wat is besproken op de zittingen komt het College dan ook tot de conclusie dat de kostenplaatsmethode weliswaar enigszins grofmazig is, maar dat meer verfijnde methoden daarentegen meer kosten meebrengen. Niet is gebleken dat de door de minister gehanteerde kostenplaatsmethode in verband met deze beperkte grofmazigheid in zijn algemeenheid leidt tot een dusdanig onnauwkeurige kostentoerekening dat niet voldaan kan worden aan Verordening 882/2004. Daarbij betrekt het College wat hierna in 10.4.1 tot en met 10.6.5 wordt overwogen wat betreft de nadere invulling en toepassing van de methode. Dat de minister, anders dan artikel 27, twaalfde lid, van Verordening 882/2004 voorschrijft, de methode van berekening van de vergoedingen niet heeft gepubliceerd en meegedeeld aan de Commissie en dat deze bijgevolg niet heeft onderzocht of de vergoedingen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening, betekent niet dat de toegepaste methode niet voldoet aan de eisen die die verordening stelt. Uit Verordening 882/2004 blijkt ook niet dat het voldoen aan die bepaling een vereiste is om de vergoedingen in rekening te mogen brengen.
10.4.1De eerste stap houdt in, zoals hiervoor al is vermeld, dat de NVWA een begroting maakt van de kosten van alle werkzaamheden voor het komende jaar en dat de NVWA de kosten uit die begroting toerekent aan producten, wat resulteert in een kostprijs per product. Verdeelsleutels, werkpakketten en het tijdschrijven waarborgen dat de minister de kosten aan de juiste financier toerekent. Daarnaast kan de minister door het systeem van begroting en nacalculatie nagaan of niet meer dan de daadwerkelijke kosten worden doorberekend. Het College gaat in 10.4.2 tot en met 10.4.6 nader in op deze elementen uit de berekeningssystematiek van de NVWA.
10.4.2In de bestreden besluiten heeft de minister uiteengezet dat bij het opstellen van de jaarlijkse kosten rekening wordt gehouden met de kosten uit het verleden en verwachtingen voor het komende jaar, alsook met het aantal te besteden productieve uren per financier. Bij werkzaamheden voor het bedrijfsleven wordt daarbij gerekend met het gemiddelde aantal bestede productieve uren over de afgelopen drie jaren. De minister heeft op de zittingen van het College toegelicht dat aan de hand van de cijfers van de drie jaren ervoor en een inschatting van de ontwikkelingen door experts, een begroting wordt gemaakt op basis van de productieve uren. Vervolgens wordt na het desbetreffende jaar een nacalculatie gedaan op basis van de werkelijke cijfers. Daarbij worden de gefactureerde bedragen vergeleken met de daadwerkelijk gemaakte kosten. De nacalculatie wordt uitgevoerd aan de hand van de geboekte kosten en de daadwerkelijk verantwoorde uren per werkpakket, op dezelfde wijze als bij de begrote kosten vooraf geschiedt, aldus de minister. De kosten worden bovendien nog afgezet tegen de geïnde opbrengsten per retributiecategorie binnen het betreffende jaar. Hiermee bewaakt de minister dat niet meer dan de werkelijke kosten in rekening worden gebracht.
Op de zittingen van het College heeft de minister toegelicht dat nacalculatie op het niveau van de retributiecategorieën plaatsvindt, zodat geen grond bestaat voor de conclusie dat de nacalculatie op een te hoog, abstract niveau plaatsvindt. Om de juistheid van de cijfers en de berekeningen te verifiëren zijn bovendien de nodige waarborgen ingebouwd, zoals de controles op het tijdschrijven en de jaarlijkse controles van de ADR. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 april 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BI1086, in 2.10) over in rekening te brengen kosten (retributies) voor controles en keuringen van slachtvee op grond van de Vleeskeuringswet en het Retributiebesluit Vleeskeuringswet geoordeeld dat het vaststellen van tarieven op basis van een voorcalculatie (raming) en een nacalculatie na afloop van het jaar om vast te stellen of de werkelijke kosten niet zijn overschreden, niet in strijd is met Richtlijn 85/73EEG. Het College ziet geen aanleiding om onder de werking van Verordening 882/2004 daarover anders te oordelen. 10.4.3De minister hanteert acht producten, die aansluiten bij de werkzaamheden van de NVWA. Van deze acht producten zijn hier de volgende vier van belang: Toezicht, Klantinteractie & dienstverlening, Laboratoriumonderzoek en Kennis & expertise. De overige producten zijn alleen van toepassing op werkzaamheden voor andere ministeries (EZ en VWS), waaraan het bedrijfsleven dus niet meebetaalt. Toezicht is het belangrijkste product van de NVWA en de aan toezicht toegerekende kosten vormen het grootste deel van de doorberekende kosten aan de vleessector. Naar het oordeel van het College heeft de minister met zijn toelichting op de zittingen afdoende gemotiveerd dat de kosten van de verschillende vormen van toezicht niet zodanig van elkaar verschillen dat voor de berekening van de kosten niet van één gelijksoortig product kan worden uitgegaan. De minister heeft er daarbij op gewezen dat het voornamelijk gaat om personeelskosten. Voor zover er salarisverschillen zijn, bijvoorbeeld doordat een dierenarts duurder is dan een toezichthouder in de horeca, wordt dit weer opgeheven door andere factoren, aldus de minister. In het KPMG-rapport uit 2016 leest het College met de minister niet dat de verschillende vormen van toezicht zo uiteenlopend zijn dat een homogeen product Toezicht niet tot een aanvaardbare kostentoerekening leidt. KPMG merkt op dat het, gelet op de omvang van het product Toezicht (met een aandeel van 65% van de totale kosten) en de verscheidenheid aan activiteiten uitgevoerd door verschillende type medewerkers binnen dit product, interessant kan zijn om het product Toezicht nader te verfijnen (p. 36). Indien met beperkte inspanning subproducten kunnen worden gedefinieerd en uren kunnen worden toegerekend aan deze subproducten, zou op deze wijze een meer nauwkeurige kostprijs per financier kunnen worden bepaald, aldus KPMG. Het College ziet hierin meer een suggestie voor verdere verfijning van de kostentoerekeningssystematiek dan steun voor het standpunt van appellanten dat zij (veel) meer dan de daadwerkelijke kosten betalen. Ook uit de andere rapporten die de minister heeft overgelegd, komt niet naar voren dat de minister in het product Toezicht zou moeten differentiëren naar vormen van toezicht. Zoals ook hiervoor is overwogen, is een zekere grofmazigheid aanvaardbaar.
10.4.4De twaalf kostensoorten die de minister onderscheidt, zijn: Ambtelijk personeel, Inhuur, Overige personeelsgerelateerde kosten, Huisvesting, Bureaukosten, Automatiseringskosten, Algemene materiële kosten, Rentelasten, Specifieke kosten, Afschrijvingskosten IMVA, Afschrijvingskosten MVA en Dotaties voorzieningen. Deze kostensoorten worden in de Aanvulling onderbouwing omschreven. De minister heeft toegelicht dat deze kostensoorten in de door de minister gehanteerde methode betrekkelijk fijnmazig worden toegerekend aan het achttal producten en diensten. Zo heeft de minister toegelicht dat de kosten van salarissen worden toegerekend aan de betreffende afdeling van de medewerker. Een deel van de huisvestingskosten en afschrijvingskosten wordt toegerekend aan de afdelingen met een laboratorium. Specifieke kosten, waaronder kosten van practitioners en inhuur, zijn in hun geheel gealloceerd naar afdelingen waar deze betrekking op hebben. De overige kosten worden niet aan specifieke afdelingen toegerekend, maar aan de centrale afdeling.
10.4.5In de kostentoerekeningsmethode die de minister hanteert, spelen productieve uren een centrale rol, zoals hiervoor onder 10.4.2 naar voren komt. De productieve uren zijn zowel bij de berekening van de kostprijs – als verdeelsleutel voor de kosten –, als bij de berekening van de kosten per retributiecategorie, waaruit de tarieven voortvloeien, van belang. Hoe meer productieve uren aan een product worden besteed, hoe groter het deel van de kosten is dat aan dit product wordt toegerekend. Productieve uren zijn uren die medewerkers daadwerkelijk besteden aan het primaire proces. Het primaire proces bestaat uit de fysieke keuringen en daaraan gerelateerde werkzaamheden zoals voorbereiding, planning en toezichtontwikkeling. De minister maakt op basis van het gemiddelde van de drie voorafgaande jaren en een expertschatting, een prognose van het aantal productieve uren voor het erop volgende jaar. Op de zittingen heeft de minister verduidelijkt dat hierbij gebruik wordt gemaakt van gegevens uit het tijdschrijfsysteem SPIN. Verder heeft hij toegelicht dat voor de vraag of een gewerkt uur een productief uur is, bepalend is of het personeel op een directe afdeling werkt. Een directe afdeling is een afdeling die zich bezighoudt met de kerntaken van de NVWA. Een indirecte afdeling is ondersteunend aan de directe afdelingen, bijvoorbeeld de directie staf of de afdeling facilitair management en huisvesting. Als de medewerker op een indirecte afdeling werkt, dan wordt het uur niet aangemerkt als productief uur. De minister heeft over het doorbelasten van reistijd toegelicht dat een deel van de kosten voor reistijd van medewerkers niet bij derden in rekening wordt gebracht en dat dit deel bestaat uit kosten waarvan de minister voornemens was om deze voor rekening te laten komen van de medewerkers. Hiermee heeft de minister het door [naam 5] gevraagde inzicht in deze verdeling gegeven. Het College ziet niet bevestigd in de stukken, met name de rapporten van de ADR, dat onduidelijkheden bestaan die in relevante mate tot een onjuiste tijdregistratie kunnen leiden. Daarbij neemt het College in aanmerking dat, zoals de minister heeft toegelicht, door het tijdschrijven op werkpakketten die de werkzaamheden voor de betreffende retributiecategorie bevatten, wordt voorkomen dat uren voor niet-retribueerbare werkzaamheden of werkzaamheden ten behoeve van een andere retributiecategorie worden doorberekend aan appellanten. Naar aanleiding van de aanvraag die een bedrijf doet, wordt een aantal gegevens automatisch in het tijdschrijfsysteem geregistreerd. De medewerker die de controle uitvoert kan deze gegevens aanpassen, bijvoorbeeld indien de controle langer duurt dan gepland. Voor het bedrijf is aan de hand van de factuur vervolgens na te gaan of het juiste aantal starts en kwartieren is berekend. Hierbij is van belang dat voor iedere officiële controle een starttarief wordt berekend en een bedrag per kwartier dat door een officiële dierenarts of een officiële assistent of een andere medewerker van de NVWA aan de werkzaamheden is besteed. Verder controleert de minister het tijdschrijven op verschillende manieren: de manager fiatteert de uren, de ADR controleert het tijdschrijven steekproefsgewijs en de NVWA doet in het kader van de jaarrekeningencontrole een zogenoemde jaarlijkse Job-shop time analyse, waarbij wordt gecontroleerd of de verantwoorde uren op totaalniveau aansluiten bij de verwachting op basis van het aantal beschikbare uren. Bij significante afwijkingen of vragen wordt volgens de minister tot op persoonsniveau nader onderzoek gedaan. Hiermee zijn er voldoende waarborgen voor de juistheid van de tijdschrijfgegevens waarvan de minister uitgaat. Hoewel de ADR enkele keren aanmerkingen heeft gemaakt, zoals in het rapport over 2015 dat het tijdschrijven extra aandacht nodig had en in 2017 dat er geen uniforme richtlijnen waren voor controle van het tijdschrijven, stond dat kennelijk niet in de weg aan een goedkeurende controleverklaring. Het College concludeert hieruit dat de omvang van de geconstateerde problemen beperkt was en kennelijk ook niet zodanig was dat niet meer van de juistheid van de verstrekte gegevens uitgegaan zou kunnen worden. Het College ziet geen aanleiding de minister te gelasten om alle tijdschrijflijsten over te leggen, omdat dit geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Ook is niet duidelijk op welke wijze het overleggen van de tijdschrijflijsten, voor zover dat al praktisch uitvoerbaar zou zijn, zou kunnen bijdragen aan meer inzicht in de totstandkoming van de kostprijs- en tariefberekening. Al met al volstaat het middel van tijdschrijven zoals de minister dat heeft ingericht om te voldoen aan de vereiste causaliteit en objectiviteit. Wat betreft de vereiste causaliteit is hierbij van belang dat de uren worden geschreven op werkpakketten die zien op activiteiten voor de betreffende retributiecategorie. Wat betreft de vereiste objectiviteit zijn dat de hiervoor genoemde controlemechanismen.
10.4.6De NVWA hanteert de vastgestelde productieve uren voor de meeste indirecte kosten als verdeelsleutel voor toerekening van kosten aan een product: de indirecte kosten worden naar rato van het aantal productieve uren toegerekend. Niet gebleken is dat toepassing van de aldus vastgestelde verdeelsleutels leidt tot een toerekening van de kosten die in strijd is met Verordening 882/2004.