Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 september 2023 in de zaken tussen
[naam 1] B.V., te [woonplaats 1] , e.a. (zie bijlage) (de bedrijven)
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Procesverloop
Overwegingen
e.a. (ECLI:EU:C:2019:1126 ) (het arrest [naam 2] e.a.), volgt dat bij de berekening van de vergoedingen voor officiële controles geen kosten in aanmerking mogen worden genomen voor de opbouw van het weerstandsvermogen.
ratione temporisvan de op de overheid rustende terugbetalingsverplichting is hierin geen aanknopingspunt te vinden. In lijn hiermee heeft het College in de uitspraak van
20 oktober 2020 (hiervoor aangehaald) ondubbelzinnig geoordeeld dat de minister ten onrechte de kosten voor de opbouw van het weerstandsvermogen aan KDS heeft doorberekend. Het College heeft de minister opgedragen inzichtelijk te maken voor welke bedragen de minister ten onrechte de kosten van de opbouw van een weerstandsvermogen van KDS bij slachthuizen in rekening heeft gebracht, de facturen dienovereenkomstig te corrigeren en kenbaar te maken op welke wijze de te veel in rekening gebrachte kosten worden terugbetaald. Daaruit volgt dat de volledige kosten voor de opbouw van het weerstandsvermogen aan de sector tot een bedrag van € 10.523.000,- dienen te worden terugbetaald. In strijd met de ondubbelzinnige opdracht van het College heeft de minister daarbij nagelaten inzicht te bieden voor welke bedragen bij de in geding zijnde tarieven ten onrechte rekening is gehouden met de kosten van genoemde opbouw van het weerstandsvermogen. Het had op de weg van de minister gelegen om in te gaan op het standpunt van de bedrijven dat op basis van de jaarrekening van KDS vastgesteld kan worden dat het weerstandsvermogen in 2021 € 10.523.000,- bedroeg en dat dit het bedrag is dat moet worden terugbetaald. Dit sluit aan bij de uitspraak van het College van 30 augustus 2022 (hiervoor aangehaald) waarin het College overweegt dat niet is gebleken dat tussen de minister en de bedrijven een uitvoerige gedachtewisseling heeft plaatsgevonden over het bedrag van € 10.523.000 als weerstandsvermogen. Alle bedragen die de minister ten onrechte voor de opbouw van het weerstandsvermogen van KDS in rekening heeft gebracht moeten dus aan de sector worden terugbetaald en niet slechts een gedeelte ervan. Indien daartoe niet wordt overgegaan, komt dat neer op ongerechtvaardigde verrijking. In dit verband hebben de bedrijven op de zitting nog gewezen op twee arresten van het Hof van Justitie en de daarbij behorende conclusies van de advocaat-generaal. Het arrest van 27 september 2012 (Zuckerfabrik Jülich e.a., ECLI:EU:C:2012:591, punt 65) en de conclusie van de advocaat-generaal van 27 oktober 2011 (ECLI:EU:C:2011:701) maken volgens de bedrijven duidelijk dat de minister niet alleen gehouden is de volledige kosten voor de opbouw van het weerstandsvermogen aan de sector te restitueren, maar ook de daarmee verband houdende rente. Het arrest van 28 april 2022 (Gräfendorfer Geflügel- und Tiefkühlfeinkost Produktions e.a., ECLI:EU:C:2022:306, punt 82) en de conclusie van de advocaat-generaal van 13 januari 2022 (ECLI:EU:C:2022:14) maken duidelijk dat het recht op rentebetaling niet kan worden ontzegd op de enkele grond dat geen beroep in rechte is ingesteld tot verkrijging van de betaling van een bedrag dat in strijd met het Unierecht is geweigerd of tot terugbetaling van een bedrag dat in strijd met dat recht is opgelegd bij wijze van geldboete. Het oordeel van het Hof van Justitie in deze arresten over de ongerechtvaardigde verrijking is zonder meer op deze zaken van toepassing. Door de kosten voor de opbouw van het weerstandsvermogen bij de sector in rekening te brengen heeft de minister immers bedragen ontvangen waarop hij geen recht heeft.
Beslissing
mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
26 september 2023.