ECLI:NL:CBB:2023:466

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
22/393
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door minister op basis van te late indiening

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 september 2023, zaaknummer 22/393, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. BME Utrecht B.V. had een aanvraag ingediend voor de regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal van 2021. De minister heeft deze aanvraag afgewezen omdat deze niet tijdig was ingediend, waarbij de aanvraagtermijn liep van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021. BME stelde dat zij door problemen met e-herkenning niet in staat was om de aanvraag op tijd in te dienen. De boekhouder van BME had haar pas op de laatste dag van de termijn geïnformeerd over de noodzaak van een verhoogd veiligheidsniveau voor e-herkenning.

Het College overweegt dat de minister op basis van de geldende regelgeving verplicht was de aanvraag af te wijzen, aangezien de aanvraag niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De wetgeving biedt geen ruimte voor afwijkingen in dit geval. BME's argument dat zij niet op de hoogte was van de vereisten voor e-herkenning werd door het College verworpen, omdat de minister in eerdere publicaties duidelijk had gemaakt dat e-herkenning op niveau eH3 noodzakelijk was voor het indienen van een TVL-aanvraag. Het College concludeert dat de omstandigheden van BME niet anders waren dan die van andere ondernemingen die ook door de pandemie werden getroffen.

De uitspraak benadrukt dat fouten van een dienstverlener, zoals de boekhouder, voor rekening en risico komen van de opdrachtgever. Het College oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van BME wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/393

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

BME Utrecht B.V., te Utrecht (BME)

(gemachtigde: mr. M.C.G.M. van den Heuvel)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: C. Zieleman en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

De minister heeft de aanvraag van BME voor een subsidie grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) afgewezen.
BME heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dit bezwaar heeft de minister met zijn besluit van 14 januari 2022 ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
BME heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 29 juni 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen namens BME mr. M.C.G.M. van den Heuvel en [naam 1] en [naam 2] en namens de minister C. Zieleman en mr. M.J.H. van der Burgt.

Overwegingen

Inleiding
1. De minister heeft de aanvraag van BME voor een TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 afgewezen, omdat die niet was ingediend vóór het verstrijken van de aanvraagtermijn, die liep van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021 om 17:00 uur. BME kon naar haar zeggen de aanvraag niet op tijd doen. Omdat haar e-herkenning niet veiligheidsniveau eH3 had, kon zij niet inloggen op het aanvraagformulier op het portaal van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). BME voert aan dat zij daar niets aan kon doen en dat het daarom niet evenredig is dat zij geen subsidie krijgt. Het betoog van BME, dat hierna uitgebreider wordt weergegeven, slaagt niet. Het College licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
Standpunt BME
2. BME heeft toegelicht dat haar boekhouder haar TVL-aanvragen verzorgt en dat zij pas op de laatste dag van de aanvraagtermijn van haar boekhouder heeft vernomen dat het veiligheidsniveau van de eerherkenning opgehoogd moest worden naar eH3 om de TVL-aanvraag voor het tweede kwartaal van 2021 te kunnen doen. BME kon deze ophoging daardoor niet meer voor het einde van de aanvraagtermijn realiseren. BME stelt dat zij niet op de hoogte kon zijn dat veiligheidsniveau eH3 nodig was, omdat niet zij, maar uitsluitend de boekhouder daarvan door RVO en door haar softwareleverancier op de hoogte is gebracht. Volgens BME is het niet evenredig dat zij geen TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 krijgt, omdat door een onhandigheid van de boekhouder de aanvraag niet op tijd kon worden gedaan, terwijl BME wel voldoet aan de voorwaarden voor deze subsidie en deze subsidie voor haar bedrijf van essentieel belang is. Zij heeft al haar spaargeld gebruikt om haar werknemers te betalen en het niet toekennen van deze subsidie heeft financiële gevolgen voor haar.
Beoordeling door het College
3.1
Het College stelt voorop dat uit artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3.8 van de TVL volgt dat de minister de aanvraag moet afwijzen als die niet op tijd is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
3.2
BME heeft de aanvraag niet op tijd ingediend. Voor de manier waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. In aanvulling op wat in 7.3 van die uitspraak is overwogen merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
3.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De omstandigheden waarin BME de aanvraag voor het tweede kwartaal van 2021 heeft ingediend zijn niet anders dan de omstandigheden waarin andere ondernemingen door de pandemie verkeerden. De meeste ondernemingen is het wel gelukt om binnen de aanvraagtermijn een TVL-aanvraag in te dienen. BME kwam voor het aanvragen van de subsidie in dit kwartaal in tijdnood doordat de boekhouder haar pas op de laatste dag van de aanvraagtermijn heeft ingelicht dat eH3-herkenning nodig was. Daarvan hadden BME en haar boekhouder op de hoogte kunnen zijn. De minister heeft namelijk vanaf 7 december 2020 in diverse publicaties op de website van de RVO duidelijk gemaakt dat vanaf 12 april 2021 e-herkenning op niveau eH3 nodig was voor het aanvragen van TVL-subsidie. Deze verhoging van het beveiligingsniveau was in de uitvoeringspraktijk noodzakelijk gebleken. Het ligt in haar eigen risicosfeer dat BME niet op tijd de beschikking had over e-herkenning op eH3-niveau. Het is namelijk vaste rechtspraak (zie onder andere de uitspraak van het College van 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022: 292) dat fouten van een dienstverlener voor rekening en risico komen van diegene namens wie gehandeld wordt. Het financieel nadeel dat BME lijdt door de afwijzing van haar aanvraag maakt het bestreden besluit daarom niet onevenredig.
3.4
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aanvraag tijdig is ingediend.”
3.5.
Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, mr. R.W.L. Koopmans en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2023
w.g. J.L. Verbeek w.g. M.B. van Zantvoort