5.4Het College ziet geen grond voor het oordeel dat het zorgvuldigheidsbeginsel is geschonden en verwijst daarbij – gelet op wat de vennootschappen in dit kader hebben aangevoerd – naar wat hiervoor onder 5.3 met betrekking tot de kenbaarheid van het vereiste (verhoogde) eHerkenningsniveau is overwogen. Het College is wel met de vennootschappen van oordeel dat de vijf bestreden besluiten van 17 januari 2022 (zaaknummers 22/336 tot en met 22/340) in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, onvoldoende zijn gemotiveerd. In het licht van wat in bezwaar is aangevoerd over het niet tijdig kunnen verkrijgen van het vereiste eHerkenningsniveau 3 is de in die bestreden besluiten opgenomen algemene zin: “
Voor het niet tijdig indienen van uw aanvraag heeft u in uw bezwaarschrift geen geldige reden gegeven om de te late indiening te accepteren.
”onvoldoende. Genoemde vijf bestreden besluiten bevatten dus een gebrek. Het College ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. In dat artikel staat dat een besluit, ook als sprake is van een gebrek, in stand kan worden gelaten als aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Daarvan is in dit geval sprake, aangezien aannemelijk is dat met een deugdelijke motivering besluiten met een gelijke uitkomst zouden zijn genomen. Wat betreft het bestreden besluit van 11 juli 2022 (zaaknummer 22/1831) ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek.
6 Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvragen terecht op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 2.3.8 van de TVL heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvragen tijdig zijn ingediend. De beroepen zijn ongegrond.
7 Vanwege het onder 5.4 genoemde gebrek ziet het College aanleiding om te bepalen
dat de minister de vennootschappen in de beroepen met zaaknummers 22/336 tot en met 22/340 het door hen betaalde griffierecht vergoedt (vijf maal € 365,-). Tevens zal het College de minister in de vijf hiervoor genoemde zaken veroordelen in de proceskosten van de vennootschappen in beroep. Deze kosten worden op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1,5 in verband met vier of meer samenhangende zaken).