ECLI:NL:CBB:2024:217

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
22/2416
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor Q1 2022

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 maart 2024 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag werd afgewezen omdat deze buiten de geldende aanvraagperiode was ingediend, die liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De ondernemer voerde aan dat de late indiening te wijten was aan omstandigheden zoals het vertrek van zijn boekhouder en zijn medische problemen.

De minister verklaarde het bezwaar van de ondernemer ongegrond en het College oordeelde dat de minister terecht had afgewezen. Het College benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de ondernemer ligt en dat de omstandigheden die de ondernemer aanvoert niet uitzonderlijk genoeg zijn om af te wijken van de strikte regels van de TVL. De uitspraak verwijst ook naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat fouten van ingeschakelde derden niet leiden tot een verplichting voor de minister om een aanvraag alsnog in behandeling te nemen.

Het College concludeert dat de minister de aanvraag op grond van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereiste tijdige indiening. Het beroep van de ondernemer is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats]

(de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. S.F. Hu)

Procesverloop

Met het besluit van 28 juni 2022 heeft de minister het bericht van de ondernemer van
22 april 2022 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 28 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van
de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 februari 2024. Aan de zitting hebben de ondernemer en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1 In deze zaak gaat het om de vraag of de minister de (pro-forma-)aanvraag van de ondernemer voor subsidie op grond van de TVL voor Q1 van 2022 terecht heeft afgewezen, omdat deze buiten de daarvoor geldende periode is ingediend.
Wettelijk kader
2.1
Om een bijdrage in de financiering van de vaste lasten voor Q1 van 2022 te ontvangen, kon een getroffen MKB-onderneming een subsidie aanvragen (zie artikel 2.6.2, eerste lid, van de TVL). De TVL bevat een aantal regels waaraan de aanvraag moet voldoen. Indien de aanvraag niet aan (een van) de gestelde regels voldoet, wordt de aanvraag afgewezen (zie artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL). Een van de regels is dat de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 moet zijn ingediend in de periode van
28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De aanvraag is tijdig ingediend als deze op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur is ontvangen (zie artikel 2.6.7 van de TVL).
2.2
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de ondernemer
3 Dat hij de aanvraag voor Q1 van 2022 te laat heeft ingediend is volgens de ondernemer aan verschillende omstandigheden te wijten. De boekhouder die hem de afgelopen twee jaar heeft geholpen bij de subsidieaanvragen op grond van de TVL, heeft in het eerste kwartaal van 2022 het accountantskantoor waar hij werkzaam was verlaten. Die personeelswisseling zorgde ervoor dat de ondernemer pas in april 2022 erop werd gewezen dat hij een subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 moest indienen. De aanvraagperiode was toen echter al verstreken. Naast de omstandigheid dat voor de subsidieperiode Q1 van 2022 sprake was van een aanmerkelijk kortere aanvraagperiode dan bij de eerdere subsidieperioden, vindt de ondernemer dat meegewogen moet worden dat hij als horecaondernemer al veel verplichte, uit wet en regelgeving voortvloeiende, taken moet uitvoeren. Daar is toen alles rondom (het aanvragen van) de coronasteunmaatregelen nog bovenop gekomen. Inschakeling van derden is wegens de veelheid aan en het verschil in taken en werkzaamheden dan ook onvermijdelijk. Verder hebben medische omstandigheden (hartklachten) waar de ondernemer sinds 2018/2019 mee kampt, een rol gespeeld in dit geheel. Hoewel de ondernemer begrijpt dat hij uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het op tijd indienen van de subsidieaanvraag, vindt hij dat de minister het doel van de TVL, te weten het helpen van ondernemers, vóór de strikte naleving van de daarin gestelde regels moet laten gaan. Daarom dient alsnog een inhoudelijke beoordeling van zijn aanvraag voor Q1 van 2022 plaats te vinden.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft toegelicht dat in de situatie dat een subsidieaanvraag buiten de in de TVL vermelde aanvraagperiode is ingediend, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen de aanvraag alsnog in behandeling wordt genomen. Daar ziet de minister hier echter geen aanleiding voor. Uit wat de ondernemer heeft aangevoerd blijkt namelijk niet van (uitzonderlijke) omstandigheden die het voor hem onmogelijk maakten om in de aanvraagperiode een subsidieaanvraag in te dienen. De ondernemer was er, ondanks de inschakeling van een externe boekhouder, zelf verantwoordelijk voor dat de aanvraag op tijd werd ingediend. Zowel op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) als in de TVL stond de periode waarbinnen de aanvraag voor Q1 van 2022 moest worden ingediend duidelijk vermeld. Dat het accountantskantoor hem wegens een personeelswisseling er te laat op zou hebben gewezen dat de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 moest worden ingediend, komt voor rekening en risico van de ondernemer. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 22 mei 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:274), waarin is geoordeeld dat een fout van het in die zaak ingeschakelde administratiekantoor geen reden was waarom de minister alsnog subsidie op grond van de TVL zou moeten toekennen.
De aanvraag van de ondernemer voor Q1 van 2022 is volgens de minister daarom terecht afgewezen.
Beoordeling door het College
5.1
Zoals hiervoor onder 2.1 is vermeld, volgt uit de TVL dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als deze niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, en/of de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt/bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de aanvraag na afloop van de in de TVL voor Q1 van 2022 genoemde aanvraagperiode is ingediend. In aanvulling op de door de minister in het verweerschrift en op de zitting gegeven toelichting, verwijst het College voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293), onder 6.1 tot en met 6.4. Het College merkt op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het College begrijpt dat de coronaperiode stressvol was voor de ondernemer en dat hij als (horeca)ondernemer te maken had met diverse (wettelijke) verplichtingen waaraan, al dan niet met behulp van derden, moest worden voldaan. Dit zijn echter geen omstandigheden die zo uitzonderlijk zijn dat ze ertoe leiden dat de minister de buiten de aanvraagperiode ingediende subsidieaanvraag van de ondernemer, in afwijking van de TVL, in behandeling moet nemen. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van een ondernemer is om in de gaten te houden wanneer een subsidieaanvraag moet worden ingediend. Dat de termijn bij deze subsidieperiode (Q1 van 2022) eerder afliep dan bij andere subsidieperioden, maakt dat niet anders. Het eindtijdstip van de aanvraagperiode wordt duidelijk in de TVL genoemd en was ook gepubliceerd op de website van de RVO. Niet is gebleken dat het voor de ondernemer niet mogelijk was om tijdig een aanvraag voor Q1 van 2022 te doen. De medische omstandigheden waarmee de ondernemer kampt spelen, zoals hij heeft toegelicht, al sinds 2018/2019, en vast staat dat die niet in de weg hebben gestaan aan het tijdig indienen van subsidieaanvragen voor eerdere subsidieperioden. Dat de ondernemer in dit geval niet op tijd was door het vertrek van de boekhouder, die de ondernemer bij de eerdere subsidieaanvragen heeft bijgestaan, en de mogelijk onduidelijke en/of te late communicatie vanuit het accountantskantoor over het indienen van de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022, is een omstandigheid die in de risicosfeer van de ondernemer ligt (vergelijk (onder 3.3) de uitspraak van het College van 5 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:466)). De gevolgen van het niet tijdig indienen van de subsidieaanvraag komen daarmee voor rekening en risico van de ondernemer. De minister hoeft niet alsnog de (pro-forma-)aanvraag voor Q1 van 2022 inhoudelijk te beoordelen.
Slotsom
6 De conclusie is dat de minister de subsidieaanvraag van de ondernemer voor Q1 van 2022 op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.6.7 van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend. Het beroep is ongegrond.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024.
w.g. C.T. Aalbers w.g. J.M. Baars

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.6.2, eerste lid
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.6.7
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met
31 maart 2022.
2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.