ECLI:NL:CBB:2024:701
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag werd door de minister van Economische Zaken afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming, [naam 1] B.V., had haar aanvraag op 12 april 2022 ingediend, terwijl de aanvraagperiode liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarna de onderneming beroep instelde bij het College.
Het College oordeelde dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had aangevoerd dat zij te veel had vertrouwd op haar boekhouder, die door drukte en ziekte niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Het College stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij de onderneming lag en dat de omstandigheden van de boekhouder niet voldoende waren om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De onderneming had ook niet aangetoond dat er sprake was van 'ernstige persoonlijke omstandigheden' die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.
Het College benadrukte dat de aanvraagperiode duidelijk was gepubliceerd en dat de onderneming en haar boekhouder hiervan op de hoogte hadden moeten zijn. De afwijzing van de subsidieaanvraag had financiële gevolgen voor de onderneming, maar dit maakte de afwijzing nog niet onevenredig. Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.