ECLI:NL:CBB:2024:701

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
23/918
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door de minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag werd door de minister van Economische Zaken afgewezen omdat deze buiten de aanvraagperiode was ingediend. De onderneming, [naam 1] B.V., had haar aanvraag op 12 april 2022 ingediend, terwijl de aanvraagperiode liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De minister verklaarde het bezwaar van de onderneming ongegrond, waarna de onderneming beroep instelde bij het College.

Het College oordeelde dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De onderneming had aangevoerd dat zij te veel had vertrouwd op haar boekhouder, die door drukte en ziekte niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Het College stelde vast dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de aanvraag bij de onderneming lag en dat de omstandigheden van de boekhouder niet voldoende waren om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. De onderneming had ook niet aangetoond dat er sprake was van 'ernstige persoonlijke omstandigheden' die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

Het College benadrukte dat de aanvraagperiode duidelijk was gepubliceerd en dat de onderneming en haar boekhouder hiervan op de hoogte hadden moeten zijn. De afwijzing van de subsidieaanvraag had financiële gevolgen voor de onderneming, maar dit maakte de afwijzing nog niet onevenredig. Het College verklaarde het beroep van de onderneming ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/918
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 24 mei 2022 heeft de minister de melding van de onderneming van 12 april 2022 aangemerkt als pro-forma-aanvraag om een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 en deze vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 16 februari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Beoordeling

1 Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2.1
Een subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 kon worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 (vanaf 8.00 uur) tot en met 31 maart 2022 (vóór 17.00 uur). Uit de TVL volgt dat de minister een aanvraag moet afwijzen als deze niet tijdig is ingediend. De Awb en de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is) bieden geen grondslag om daarvan af te wijken.
2.2
Als een ondernemer na het verstrijken van de aanvraagperiode contact opneemt met de minister om een probleem bij de aanvraag te melden, merkt de minister deze melding aan als pro-forma-aanvraag en beoordeelt vervolgens of de door een ondernemer aangevoerde omstandigheden aanleiding geven om hem op grond van het evenredigheidsbeginsel alsnog de mogelijkheid te bieden een aanvraag in te dienen. Bij die beoordeling neemt de minister als uitgangspunt dat het de eigen verantwoordelijkheid van ondernemers is om tijdig een aanvraag in te dienen. In sommige gevallen vindt de minister het tegenwerpen van deze eigen verantwoordelijkheid echter niet evenredig. Dan gaat het om gevallen waarin ten tijde van de aanvraagperiode sprake was van ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’. Ondernemers kunnen ook een beroep doen op ‘overige omstandigheden’. Zie ook de uitspraak van het College van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293) [1] waarin deze werkwijze van de minister is besproken. Het College merkt op dat het daarbij gaat om beleid dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
3 De onderneming heeft aangevoerd dat zij, ondanks herhaaldelijke verzoeken, te veel heeft vertrouwd op haar boekhouder. De boekhouder had te maken met drukte in verband met andere zaken en met ziekte onder het personeel, waardoor de subsidieaanvraag te laat is ingediend. Door een “samenspel van onheil en verzwarende omstandigheden”, waaronder het weren van Aziatisch personeel van buiten de Europese Unie, ziekte bij familie, een tweetal sterfgevallen en gezondheidsproblematiek bij de vennoten van de onderneming, heeft de onderneming het te laat indienen van de aanvraag niet kunnen voorkomen. Daarnaast week de duur van de aanvraagperiode af in vergelijking met die van voorgaande kwartalen, waardoor het voor de onderneming voelt alsof zij op het verkeerde been is gezet. Verder voert de onderneming aan dat zij haar aanvraag slechts twaalf dagen te laat heeft ingediend, terwijl de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) ruim vijfendertig weken heeft uitgetrokken om haar bezwaar te behandelen. Door de afwijzing van de pro-forma-aanvraag heeft de onderneming financiële schade geleden.
4 Het College is van oordeel dat in dit geval het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Voor dit oordeel is het volgende van belang. Het College begrijpt dat de onderneming vanwege persoonlijke omstandigheden niet in staat was zelf tijdig een aanvraag in te dienen en er daarom voor heeft gekozen om het al dan niet indienen van een aanvraag over te laten aan haar boekhouder. Dat de boekhouder heeft nagelaten om tijdig een aanvraag in te dienen, vanwege drukte en ziekte op kantoor, maakt echter niet dat de aanvraag alsnog in behandeling zou moeten worden genomen. Als de boekhouder om deze redenen niet in staat was de aanvraag te doen, had hij dat aan de onderneming moeten laten weten. De onderneming had er dan voor kunnen zorgen dat op andere wijze een tijdige aanvraag werd ingediend. Het College heeft al vaker geoordeeld dat het optreden van een boekhouder voor rekening en risico komt van een onderneming (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:466). Dat de aanvraagperiode voor Q1 van 2022 korter was dan bij voorgaande subsidieperioden, maakt ook niet dat de minister de aanvraag alsnog inhoudelijk moet behandelen. Het eindtijdstip van de aanvraagperiode wordt duidelijk genoemd in de TVL en was ook gepubliceerd op de website van de RVO. Dit had daarom bij de onderneming en de boekhouder bekend kunnen en moeten zijn. Dat, zoals de onderneming heeft gesteld, de afwijzing van de subsidieaanvraag financiële gevolgen heeft, maakt de afwijzing nog niet onevenredig. Dat de aanvraag maar een paar dagen te laat was ook niet. De duur van de behandeling van het bezwaarschrift door de RVO doet er niet aan af dat de aanvraag te laat is ingediend. De gevolgen van de te late aanvraag komen voor risico van de onderneming.
5 Het beroep is (kennelijk) ongegrond.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. I.E. van de Geest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. I.E. van de Geest
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De uitspraken van het College zijn te vinden op www.rechtspraak.nl.