Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] ( [naam 1] ),
de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)
Procesverloop
Overwegingen
23% dat is vastgesteld voor deze restcategorie. [naam 1] stelt in dit kader ook dat de subsidie niet zou moeten worden berekend aan de hand van omzet(verlies), omdat de omzet voor het grootste deel los staat van de vaste lasten. Bedrijven of branches met hoge omzetten en relatief lage kosten ontvangen zo hogere subsidies dan bedrijven zoals [naam 1] , met lagere omzet en hogere vaste lasten.
septembervan respectievelijk 2019 en 2020. Het bedrag van € 136.085,- is berekend door de omzet van het tweede kwartaal van 2019 te delen door drie en op te tellen bij de omzet van het derde kalenderkwartaal van 2019. Het bedrag van € 101.231,33 is berekend door de omzet van het tweede kwartaal van 2020 te delen door drie en op te tellen bij de omzet van het derde kalenderkwartaal van 2020. Op grond van die omzetgegevens is het omzetverlies van [naam 1] minder dan 30%. De TVL biedt geen mogelijkheid om af te wijken van de voorgeschreven referentieperiode. De minister wijst daarbij op uitspraken van het College van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:594) en 17 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:825) waarin dat is bevestigd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt de minister enkel in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op de voorgeschreven referentieperiode. Van uitzonderlijke omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat de omstandigheid dat sprake is van een seizoenbedrijf, geen reden is om in dit geval een uitzondering te maken. In de TVL wordt rekening gehouden met seizoenseffecten door bij de bepaling van het omzetverlies een vergelijking te maken tussen de subsidieperiode en dezelfde periode, maar dan een jaar eerder. Omdat [naam 1] niet voldoet aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, vindt de minister dat hij de subsidie terecht op grond van artikel 11 van de TVL lager heeft vastgesteld.
.Hoewel de referentie- en subsidieperiode in het bestreden besluit per abuis verkeerd zijn weergegeven, heeft de minister in het verweerschrift laten zien dat hij bij de berekening van het omzetverlies wel de juiste omzetgegevens, namelijk die van het tweede en derde kwartaal van 2019 en 2020, heeft gebruikt. De omzetberekening is daarbij voor zowel de referentieperiode als de subsidieperiode toegelicht. [naam 1] heeft ter zitting bevestigd dat voor haar inmiddels duidelijk is op welke wijze het omzetverlies is berekend. Zij bestrijdt niet dat de omzet volgens die berekeningswijze in de referentieperiode € 136.085,- bedroeg, en in de subsidieperiode € 101.231,33. Op grond van deze omzetgegevens bedraagt het omzetverlies 25,61%. Dit betekent dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat [naam 1] niet voldoet aan de voorwaarde dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [naam 1] te vergoeden.
4. De omzet in de subsidieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2020, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.