Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
1 april 2019 haar onderneming heeft gestart. Van toepassing van artikel 3, derde lid, van de TVL waarin een alternatieve referentieperiode is opgenomen voor ondernemers die na
1 april 2019 en voor 29 februari 2020 zijn gestart, kan daarom geen sprake zijn. De TVL biedt (verder) geen mogelijkheid om van de voorgeschreven referentieperiode af te wijken. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van het College van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:594) en de uitspraak van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:825). Verweerder stelt dat hij de referentieperiode uit artikel 3, tweede lid, van de TVL heeft toegepast voor de berekening van het omzetverlies. Verweerder heeft op basis hiervan terecht geconcludeerd dat appellante niet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies voldoet. De omstandigheid dat appellante een extra vestiging heeft geopend na de referentieperiode en daarmee de bedrijfsactiviteiten heeft uitgebreid is geen uitzonderlijke omstandigheid waardoor het besluit onevenredig nadelig uitpakt. Tot slot stelt verweerder dat geen sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.