In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 augustus 2021, betreft het een beroep van een MKB-onderneming tegen de afwijzing van haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL). De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag op 16 september 2020 afgewezen, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde dat de vaste lasten € 4000,- of meer moesten bedragen. De appellante stelde dat haar werkelijke vaste lasten € 6.357,- bedroegen, maar verweerder baseerde zich op een forfaitair percentage van 25% van de omzet, zoals vastgesteld in de bijlage bij de TVL-regeling.
Tijdens de zitting op 29 juli 2021 werd duidelijk dat de appellante, een klein buurtcafé, niet in aanmerking kwam voor de subsidie omdat haar berekende vaste lasten op basis van de omzet in de referentieperiode lager waren dan het vereiste bedrag. Het College oordeelde dat de TVL-regeling niet voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van de forfaitaire lasten die zijn gekoppeld aan de SBI-code van de onderneming. De keuze voor een forfaitair systeem is door de regelgever gemaakt om de regeling uitvoerbaar te houden, ook al kan dit nadelig uitpakken voor individuele ondernemers.
Het College concludeerde dat de appellante niet in aanmerking komt voor de subsidie, omdat de regeling niet toestaat om rekening te houden met de werkelijke vaste lasten. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de TVL-regeling en de beperkingen die deze met zich meebrengt voor ondernemers met hogere werkelijke lasten dan de forfaitaire lasten.