ECLI:NL:CBB:2021:809

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
2 augustus 2021
Zaaknummer
21/184
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van de TVL-regeling en de SBI-code van de onderneming

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2021, zaaknummer 21/184, staat de toekenning van een subsidie op basis van de TVL-regeling centraal. Appellante, een VOF, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de vaste lasten vanwege de coronamaatregelen. Het primaire besluit van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat om de aanvraag af te wijzen, werd later herroepen, maar de appellante was het niet eens met de SBI-code die aan haar activiteiten was gekoppeld. De appellante stelde dat haar werkzaamheden meer omvatten dan die van een reisorganisatie en dat zij recht had op een hoger percentage subsidie op basis van een andere SBI-code die betrekking heeft op het organiseren van congressen en beurzen.

Het College oordeelde dat de SBI-code die op de peildatum, 15 maart 2020, in het handelsregister was opgenomen, leidend was voor de beoordeling. De appellante had geen recht op de hogere subsidie omdat de SBI-code voor het organiseren van congressen pas na de peildatum was toegevoegd. Het College volgde de staatssecretaris in het standpunt dat de feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellante niet relevant waren voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. De TVL-regeling biedt geen ruimte om rekening te houden met wijzigingen in de SBI-code na de peildatum.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de registratie in het handelsregister op de peildatum en de strikte toepassing van de regels van de TVL-regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/184

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam VOF] , te [plaats] , appellante

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. P.J. Kooiman en mr. J. Scholtes).

Procesverloop

Bij besluit van 1 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder appellantes aanvraag op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en appellante alsnog op grond van de TVL een subsidie toegekend van € 8.562,54.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2021. Namens appellante zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TVL.
3. Over de onderneming van appellante was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code [....] (Reisorganisatoren) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het organiseren van maatreizen en special interest reizen en het verrichten van al hetgeen daarmee verband houdt of daaraan bevorderlijk kan zijn’.
4. Verweerder is bij de verlening van de subsidie uitgegaan van de onder SBI-code [....] vallende activiteiten, waarbij de omvang van de vaste lasten forfaitair op 4% van de omzet is vastgesteld. In het bestreden besluit heeft verweerder opgenomen dat, voor de bepaling van welke SBI-code moet worden uitgegaan, de registratie op de peildatum leidend is. De SBIcode [....] (organiseren van beurzen en congressen) is pas na de peildatum toegevoegd, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. Verder heeft verweerder opgemerkt dat uit nader onderzoek naar de feitelijke activiteiten van appellante niet is gebleken dat zij congressen organiseert. Ter zitting heeft verweerder opgemerkt dat de overweging over de feitelijke activiteiten moet worden gezien als een overweging ten overvloede. De feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellante spelen geen rol bij de beoordeling.
Standpunt appellante
5. Appellante heeft aangevoerd dat zij een bedrijf uitoefent waarop (ook) de SBI-code [....] , “Organiseren van congressen en beurzen” van toepassing is en dat zij recht heeft op het bij deze code behorende hogere percentage van 26% van de omzet, als tegemoetkoming voor de vaste lasten. Appellante organiseert – over het algemeen buitenlandse – activiteiten onder de noemer van werkbezoek, seminar, bestuursreis en/of studiereis. Appellante heeft uiteengezet dat haar werkzaamheden veel meer omvatten dan die van een reisorganisatie. Zo vindt er intensief overleg plaats met deelnemers, programmadirectie en gastsprekers. Daarom past de omschrijving van “organiseren van congressen” goed bij haar bedrijf. Uit de jaarstukken blijkt bovendien dat de activiteiten die vallen onder SBI-code [....] veruit het grootste deel van de omzet vormen, wat betekent dat de activiteiten vallend onder die code de hoofdactiviteit vormen van appellante. Aan de wijziging met terugwerkende kracht van de activiteiten van appellante in het handelsregister had verweerder niet voorbij mogen gaan.
Beoordeling door het College
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de SBI-code [....] op de peildatum 15 maart 2020 niet in het handelsregister vermeld stond.
7. Het College volgt verweerder in het standpunt dat hij geen rekening hoefde te houden met wijzigingen die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum van 15 maart 2020, ook niet als het gaat om wijzigingen met terugwerkende kracht. Verweerder is ook terecht voorbij gegaan aan de feitelijke bedrijfsactiviteiten van appellante. De TVL biedt geen ruimte om daar rekening mee te houden.
8. Voor zover het standpunt van appellante zo moet worden begrepen dat verweerder ten onrechte in de bedrijfsomschrijving geen aanknopingspunt heeft gevonden om aansluiting te zoeken bij de SBI-code [....] , volgt het College appellante daarin niet. Uit de bedrijfsomschrijving zoals die op de peildatum vermeld stond in het handelsregister is niet af te leiden dat appellante beurzen en congressen organiseert.
9. Appellante heeft ten slotte betoogd dat haar vaste laste lasten veel meer bedragen dan 4% van haar omzet en dat om die reden het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het College stelt vast dat de regelgever in dit geval heeft gekozen voor een forfaitair systeem. Zo’n systeem brengt met zich dat de werkelijke vaste lasten in voorkomende gevallen niet overeenkomen met de forfaitaire lasten, maar hoger of lager kunnen zijn. Daaraan kan echter niet de conclusie worden verbonden dat de TVL op dit punt in strijd is met het voorschrift van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. J.H. de Wildt en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.
de voorzitter is verhinderd de de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
BIJLAGE
TVL
Artikel 2 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;
e. die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.”