Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 in de zaken tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , gemeente [gemeente] , appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.
Procesverloop
27 januari 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante solidariteitsgeldsommen opgelegd van € 682,00 voor periode 2, € 533,00 voor periode 3, € 368,00 voor periode 4 en € 354,00 voor periode 5.
23 april 2018 (periode 4) en 31 mei 2018 (periode 5) (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Overwegingen
Inleiding
2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum. Het aantal runderen wordt uitgedrukt in grootvee-eenheid (GVE).
31 maart 2017 melding gedaan van de bijzondere omstandigheden ziekte en verbouwing.
Het beroep-bevoegdheidsgrondslag, inning en verrekening
-referentieaantal en knelgevallenregeling
25 juni 2019, ECLI:NL:CBB:2019:244. Uit de CRV rundveestaat volgt dat er in totaal 23 kalveren tussen de 0 en 1 jaar op het bedrijf aanwezig waren, inclusief een stierkalf. Volgens appellante had verweerder van dat aantal moeten uitgaan.
“Indien de houder, meldt en aantoont dat het referentieaantal minimaal 5% lager is door bouwwerkzaamheden, diergezondheidsproblemen, ziekte, ziekte of overlijden van een persoon van het samenwerkingsverband van de houder of een bloed- of aanverwant in de eerste graad, of vernieling van melkveestallen, kan de minister op zijn verzoek het referentieaantal bepalen aan de hand van het aantal runderen dat voor de intreding van deze buitengewone omstandigheden is geregistreerd.”
-individuele en buitensporige last
21 augustus 2018, ECLI:NL:CBB:2018:414, was de Regeling voorzienbaar en is op het niveau van de Regeling als zodanig sprake van een fair balance. De volgende vraag is of de Regeling in het geval van appellante zodanig uitwerkt, dat in haar geval sprake is van een individuele en disproportionele last.
25 februari 2020, ECLI:NL:CBB:2020:114, onder 6.9).
7 februari 2014 verleend.
Eén van de maten is op 1 april 2014 geopereerd, waarbij hij een kunstknie heeft gekregen.
Op 22 september 2014 is appellante een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 verleend voor het houden van 144 melkkoeien, 90 stuks jongvee en 536 vleesvarkens. Appellante heeft op 24 mei 2015 een aanneemovereenkomst gesloten voor de bouw van de rundveestal voor een bedrag van € 322.465,00. Ook is zij op 22 juli 2015 met de [naam 2] een financiering van € 1,2 miljoen overeengekomen voor onder meer investeringen in haar bedrijf en aflossing aan de bank.
Op de peildatum 2 juli 2015 hield appellante op haar melkveebedrijf 44 melk- en kalfkoeien en 45 stuks jongvee.
-zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel
-overschrijding van de redelijke termijn
8 september 2017 tot aan de datum van deze uitspraak is de tweejaartermijn met meer dan 18 maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, heeft appellante daarom recht op een vergoeding van € 2.000,00 aan immateriële schade.
Slotsom
Beslissing
mr. A.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 maart 2021.