Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2020 in de zaak tussen
[naam 2] V.O.F, appellante, te [plaats] , tezamen te noemen appellanten,
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 november 2020, zaaknummer 19/835, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellanten, een V.O.F. die een melkveebedrijf exploiteert, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellanten is vastgesteld op 3.151 kg. De minister heeft dit recht vastgesteld op basis van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren, en heeft daarbij een generieke korting van 8,3% toegepast. Appellanten betogen dat zij als knelgeval moeten worden aangemerkt, omdat de ziekte van de zoon van de vennoten heeft geleid tot een stagnatie in de groei van hun veestapel en zij daardoor niet in staat zijn om hun stalcapaciteit volledig te benutten.
Het College oordeelt dat de minister de knelgevallenregeling correct heeft toegepast. Het College stelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat hun fosfaatrecht op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015 5% lager was dan op een alternatieve peildatum. Bovendien is het College van oordeel dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid, die door het fosfaatrechtenstelsel worden gediend, zwaarder wegen dan de belangen van appellanten. De uitspraak bevestigt dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. Het College concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) en dat het beroep van appellanten ongegrond is.