In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 oktober 2020, zaaknummer 18/2986, staat de toepassing van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet (Msw) centraal. Appellante, een melkveehouderij, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht was vastgesteld. Het College oordeelt dat de minister de knelgevallenregeling correct heeft toegepast. Appellante voldeed niet aan de voorwaarde dat het fosfaatrecht op de peildatum 5% lager moest zijn dan op een alternatieve peildatum. Het College constateert dat appellante op de peildatum niet over de benodigde vergunningen beschikte, wat haar beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM ondermijnt. Het College vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en stelt het fosfaatrecht vast op 7.101 kg. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten en immateriële schade aan appellante, omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om tijdig over de juiste vergunningen te beschikken en de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor hun bedrijfsvoering.