In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 augustus 2020, zaaknummer 18/2219, staat de appellante, een melkveehouderij, centraal. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante op basis van de Meststoffenwet. Appellante had in september 2013 uitbreidingsplannen voor haar bedrijf, maar deze werden niet navolgbaar geacht door het College, mede gezien de afschaffing van het melkquotum. Appellante verzocht om schadevergoeding op grond van onrechtmatige besluitvorming, maar dit verzoek werd afgewezen omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er gederfde inkomsten waren die rechtstreeks voortvloeiden uit het primaire besluit van 10 januari 2018. Het College oordeelde dat de knelgevallenregeling correct was toegepast en dat de appellante niet kon aantonen dat zij een individuele en buitensporige last ondervond van het fosfaatrechtenstelsel. Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,-, verdeeld over de betrokken partijen. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, maar zij kreeg wel een vergoeding voor de proceskosten en het griffierecht.