ECLI:NL:CBB:2020:238
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- A. Venekamp
- M.A.A. Traousis
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de fosfaatrechten van een melkveehouderij in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 april 2020, zaaknummer 18/664, wordt de fosfaatrechtstelling van appellante, een melkveehouderij, beoordeeld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 13 januari 2018 was vastgesteld op 5.265 kg. De minister had de generieke korting van 8,3% toegepast en het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel haar eigendomsrecht aantast en dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door de beperkingen die het stelsel met zich meebracht. De zaak draait om de vraag of de investeringen die appellante had gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf, in het licht van de fosfaatrechten, navolgbaar waren en of de minister terecht het fosfaatrecht had vastgesteld op basis van de op de peildatum aanwezige dieraantallen.
Het College oordeelt dat de beslissing van de minister niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College stelt vast dat appellante op de peildatum beschikte over een Nbw-vergunning voor het houden van niet meer dan 129 melk- en kalfkoeien en 103 stuks jongvee. De investeringen die appellante had gedaan, waren dus niet volledig onderbouwd met de benodigde vergunningen voor de hogere aantallen. Het College concludeert dat appellante een zekere mate van voorzichtigheid had moeten betrachten bij haar investeringen, gezien de onzekere periode voorafgaand aan de afschaffing van het melkquotum. De uitspraak van het College bevestigt dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met het eigendomsrecht en dat appellante niet kan worden gecompenseerd voor de gemaakte investeringen die niet in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving.