ECLI:NL:CRVB:2007:BA6855

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2197 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesbelang in hoger beroep inzake bijstandsverlening

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellante had bijstand ontvangen en was ontheven van de verplichtingen om betaald werk te vinden. Echter, het College herzag deze ontheffing en stelde nieuwe arbeidsverplichtingen vast. Na bezwaar van appellante werd de situatie aangepast, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was.

In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd gekeerd tegen deze uitspraak. De Centrale Raad van Beroep moest echter ambtshalve beoordelen of appellante nog procesbelang had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Uit de stukken bleek dat het College appellante op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) op 8 november 2006 ontheven had van de arbeidsverplichtingen tot 7 november 2007. Tevens was er geen sanctie opgelegd voor het niet nakomen van de eerdere verplichtingen, en appellante had ook geen schadevergoeding gevraagd.

Hierdoor concludeerde de Raad dat er geen procesbelang meer was voor appellante, wat leidde tot de beslissing om het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2007, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/2197 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2006, 04/6205 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 mei 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. Caddeo, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2007. Voor appellante
is verschenen mr. Caddeo. Voor het College is verschenen drs. H. van Golberdinge, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Aan appellante is bijstand toegekend. Appellante was destijds ontheven van de verplichtingen gericht op het vinden van betaald werk. Bij besluit van 14 september 2004 heeft het College deze situatie herzien, in die zin dat op appellante de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) onverkort van toepassing zijn. Na gemaakt bezwaar heeft het College bij besluit van 25 november 2004 de arbeidsverplichtingen van appellante aangepast, in die zin dat appellante over de periode van 7 september 2004 tot 7 september 2005 gedurende vier dagdelen per week beschikbaar moet zijn voor ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 25 november 2004 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
De Raad ziet zich bij zijn beoordeling, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante nog procesbelang heeft bij een beoordeling door de Raad van de juistheid van de aangevallen uitspraak. In dit verband is het volgende van belang.
Blijkens de stukken die het College bij brief van 14 december 2006 de Raad heeft doen toekomen, heeft het College bij besluit van 8 november 2006 appellante op basis van artikel 9, tweede lid, van de WWB tot 7 november 2007 ontheven van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel. Ter zitting is gebleken dat appellante niet is gesanctioneerd wegens het niet nakomen van de aan haar bij het besluit van 25 november 2004 opgelegde arbeidsverplichting, en dat door het College een sanctie ter zake van de afgesloten periode van 7 september 2004 tot 7 september 2005 niet wordt overwogen. Nu appellante ook niet om veroordeling tot schadevergoeding heeft verzocht, brengt het voorgaande mee dat er geen sprake - meer - is van procesbelang.
Gelet hierop dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad overweegt tot slot dat hij geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en G. van der Wiel en A.B.J. van der Ham als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. van Ommen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2007.
(get.) C. van Viegen.
(get.) S. van Ommen.