ECLI:NL:HR:2006:AZ4415

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40333
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën inzake aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, waarbij aan belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 96.972 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, met inachtneming van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten.

De Staatssecretaris van Financiën stelde beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie werd betoogd dat de aanslag niet correct was vastgesteld, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Staatssecretaris geen belang had bij het cassatieberoep. De Hoge Raad concludeerde dat de aanslag, wat betreft de inkomstenbelasting, niet kon worden verhoogd en dat de uitspraak van het Hof in feite betekende dat de aanslag bleef gehandhaafd op het eerder vastgestelde bedrag. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van de Staatssecretaris niet-ontvankelijk, omdat er geen belang was bij de procedure.

De Hoge Raad wees erop dat de te weinig geheven inkomstenbelasting niet kon worden gecompenseerd met te veel geheven premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 15 december 2006.

Uitspraak

Nr. 40.333
15 december 2006
MvA
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 1 augustus 2003, nr. 02/02896, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten ten bedrage van ƒ 36.124, en een maximum premie-inkomen van ƒ 40.828. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
3.1. Bij de aanslag waarover het gaat, is van belanghebbende geheven (vóór verrekening van voorheffingen) ƒ 11.561 aan inkomstenbelasting en ƒ 14.404 aan premie volksverzekeringen. In cassatie is niet in geschil dat daarbij ƒ 2.401 te veel aan premie volksverzekeringen is geheven.
3.2. Het Hof heeft voorts, in cassatie eveneens onbestreden, vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de aanvankelijk verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor gestalde buitenlandse inkomsten in 1998 en 1999 ten onrechte is verleend. Te dier zake is aan belanghebbende - wat de inkomsten uit het jaar 1998 betreft - een navorderingsaanslag opgelegd.
3.3. Volgens 's Hofs uitspraak dient de aanslag te worden berekend, wat de inkomstenbelasting betreft, naar een belastbaar inkomen van ƒ 96.972, rekening houdend met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor buitenlandse inkomsten ten bedrage van ƒ 36.124. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat in die - door belanghebbende verdedigde - zienswijze het bedrag aan verschuldigde inkomstenbelasting zou belopen ƒ 14.484. Dat is meer dan bij de onderwerpelijke aanslag aan inkomstenbelasting is geheven (ƒ 11.561, zie onder 3.1); als gevolg van de onder 3.2 vermelde fout is immers aanvankelijk te weinig inkomstenbelasting geheven.
Aangezien een eenmaal vastgestelde aanslag niet kan worden verhoogd, en het Hof gelet op het gebruik van de term 'vermindert' ook slechts een vermindering van de aanslag heeft bedoeld, komt 's Hofs uitspraak in feite erop neer dat de aanslag, wat de inkomstenbelasting betreft, geen wijziging ondergaat. De vermindering van de aanslag in het dictum van 's Hofs uitspraak ziet dus uitsluitend op de teveel geheven premie volksverzekeringen ad ƒ 2.401 (zie hiervoor onder 3.1); dat onderdeel van 's Hofs uitspraak is in cassatie niet bestreden.
3.4. In de opvatting van de Staatssecretaris over de wijze waarop de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moet worden berekend, zou een hoger bedrag aan inkomstenbelasting geheven moeten worden dan ƒ 14.484, namelijk ƒ 14.769. Dit kan echter in het geding over de onderwerpelijke aanslag niet aan de orde komen, omdat die aanslag, zoals reeds overwogen, niet hoger kan worden gesteld, wat de inkomstenbelasting betreft, dan ƒ 11.561. Opmerking verdient dat te weinig geheven inkomstenbelasting niet mag worden gecompenseerd met te veel geheven premie volksverzekeringen (vgl. HR 22 november 2000, nr. 35060, BNB 2001/32, onderdeel 3.4).
3.5. Kort samengevat: 's Hofs uitspraak komt erop neer dat de onderhavige aanslag, voor wat de inkomstenbelasting betreft, blijft gehandhaafd op ƒ 11.561; zowel in de zienswijze van belanghebbende als in de zienswijze van de fiscus is dat nog te laag, maar de aanslag kan in dit geding niet worden verhoogd. De Staatssecretaris had derhalve geen belang bij zijn beroep in cassatie. Dat beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.A. Streefkerk, C. Schaap en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.