ECLI:NL:CRVB:2008:BF7417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-656 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de arbeidsongeschiktheidsclassificatie van appellant onder de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 oktober 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 december 2006. Appellant, die zich volledig arbeidsongeschikt achtte, had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn bezwaren ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 1 april 2001 onveranderd in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% was ingedeeld volgens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen procesbelang had bij zijn beroep, omdat het bestreden besluit niet tot een andere uitkomst zou leiden.

Tijdens de zitting op 20 augustus 2008 was appellant aanwezig, terwijl het Uwv niet vertegenwoordigd was. Appellant voerde aan dat het bestreden besluit niet duidelijk was en dat er geen rekening was gehouden met eerdere besluiten die door het Uwv waren ingetrokken. Hij vorderde ook vergoeding van kosten die hij had gemaakt in procedures met betrekking tot de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW), en wettelijke rente in verband met de herziening van zijn WAO-uitkering.

De Raad oordeelde dat er geen procesbelang was, omdat de door appellant gemaakte kosten en zijn verzoek om wettelijke rente geen onderwerp van geschil waren in de onderhavige procedure. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en stelde vast dat appellant op de datum in geding, 27 mei 2003, onveranderd als volledig arbeidsongeschikt diende te worden beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

07/656 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 december 2006, 06/3960 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2008, waar appellant is verschenen, terwijl het Uwv zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2006, kenmerk 05/2437, heeft het Uwv bij besluit op bezwaar van 22 februari 2006 (hierna: bestreden besluit) de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij overwogen – voor zover van belang – dat appellant bij inmiddels rechtens vaststaand besluit per 1 april 2001 onveranderd is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 80 tot 100% van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het primaire besluit, waarbij aan appellant met ingang van 27 mei 2003 een WAO-uitkering is toegekend op grond van artikel 43a van die wet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, wordt onder wijziging van de motivering gehandhaafd. Appellant wordt per 27 mei 2003 onveranderd 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO beschouwd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Aan de aangevallen uitspraak wordt het volgende ontleend, waar voor eiser en verweerder dient te worden gelezen appellant respectievelijk het Uwv.
“2.6 De rechtbank stelt vast dat eiser geen belang heeft bij het onderhavige beroep. Uit het door eiser ingestelde beroep blijkt dat hij van oordeel is dat hij doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven en dat artikel 43a WAO niet van toepassing is. Eiser wil dit in beroep bevestigd zien. Uit het bestreden besluit van 22 februari 2006, verweerders toelichting ter zitting, en uit de brief van 15 augustus 2006 van verweerder blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat eiser per 1 april 2001 onveranderd arbeidsongeschikt is te beschouwen en artikel 43a WAO niet van toepassing is. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het voor de verzekeringsmaatschappij waarbij hij is verzekerd voor het WAO-gat niet duidelijk is wie nu voor het WAO-gat verantwoordelijk is. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij op grond hiervan een belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. Immers met het instellen van beroep kan eiser niet meer bereiken dan hij reeds materieel heeft verkregen met het bestreden besluit.
2.7 Eiser heeft gewezen op zijn verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten van rechtsbijstand ten aanzien van bezwaarzaken die lopen in het kader van de Ziektewet en Werkloosheidswet. Hierin ziet de rechtbank evenmin een belang gelegen nu verweerder op deze bezwaren nog dient te beslissen en deze zaken geen betrekking hebben op de onderhavige WAO-zaak. Ook is geen belang gelegen in eisers verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente nu verweerder op genoemd verzoek eveneens nog een beslissing dient te nemen. (…).”
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit het feit dat er een toelichting nodig is, blijkt dat het bestreden besluit niet duidelijk is. Verder gaat de rechtbank er aan voorbij dat het Uwv besluiten intrekt die reeds door het niet instellen van rechtsmiddelen in rechte onaantastbaar zijn geworden. Appellant vordert de kosten die hij heeft gemaakt in de procedures betreffende de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW), nu deze kosten het rechtstreekse gevolg zijn van een verkeerde besluitvorming in de WAO-procedure. Appellant vordert bovendien wettelijke rente in verband met de herziening van zijn WAO-uitkering met ingang van 16 mei 2005. Ter zitting van de Raad heeft appellant hieraan toegevoegd dat het voor de verzekeringsmaatschappijen nog altijd niet duidelijk is welke maatschappij verantwoordelijk is voor het WAO-gat.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. Hij stelt voorop dat sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener van het beroep feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. Uit het bestreden besluit blijkt zonder meer dat appellant op de datum in geding, 27 mei 2003, onveranderd als volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden beschouwd en dat er per die datum in materiële zin geen verandering is opgetreden. Uit het bestreden besluit blijkt verder niet dat er bij dat besluit één of meerdere besluiten zijn ingetrokken. De door appellant gemaakte kosten in de ZW- en WW-procedure, de door appellant afgesloten verzekeringen in verband met het zogenoemde WAO-gat alsook zijn vordering van de wettelijke rente naar aanleiding van de verlaging van zijn WAO-uitkering per een latere datum dan hier in geding zijn alle geen onderwerp van geschil in de onderhavige procedure, zodat daaraan geen procesbelang kan worden ontleend.
4.3. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Riphagen en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM