In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De staatssecretaris van Economische Zaken had een bestuurlijke boete opgelegd aan verweerster, een agrarisch bedrijf, wegens overtredingen van de Meststoffenwet (Msw). De boete van € 52.227,- was opgelegd vanwege overschrijdingen van de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen in 2013. Verweerster had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat de staatssecretaris ten onrechte de reguliere gebruiksnorm had toegepast in plaats van de derogatienorm, en matigde de boete tot 75% vanwege bijzondere omstandigheden.
In hoger beroep heeft het College de zaak opnieuw beoordeeld. Het College concludeerde dat de rechtbank ten onrechte de verhoogde gebruiksnorm had toegepast, omdat verweerster niet aan alle voorwaarden voor derogatie had voldaan. Het College oordeelde dat de wetgeving duidelijk was en dat de overschrijding van de gebruiksnormen door verweerster niet in overeenstemming was met de Msw. Het College vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde de boete op € 39.170,25, met inachtneming van de eerder toegepaste matiging van 75%.
De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de Meststoffenwet en de gevolgen van het niet voldoen aan de gebruiksnormen voor agrarische bedrijven. Het College stelde vast dat verweerster, als professionele landbouwer, verantwoordelijk was voor het naleven van de wetgeving en dat de consequenties van het niet naleven daarvan duidelijk waren.