ECLI:NL:CBB:2019:32
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- R.R. Winter
- H.L. van der Beek
- T.L. Fernig-Rocour
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake boete op grond van de Meststoffenwet en de kwalificatie van landbouwgrond
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een boete die was opgelegd aan een melkveehouder wegens overtredingen van de Meststoffenwet. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boete had verlaagd. De staatssecretaris van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. M. Leegsma, had de boete opgelegd omdat de appellant in 2013 de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en stikstof had overschreden. De rechtbank had geoordeeld dat de appellant niet de feitelijke beschikkingsmacht had over de percelen die hij gebruikte, omdat deze niet als landbouwgrond konden worden aangemerkt. Het College bevestigde deze conclusie en oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat de percelen tot zijn bedrijf behoorden. De rechtbank had eerder de boete gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar het College oordeelde dat de boete in verhouding stond tot de overtredingen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.