6. De beoordeling van de beroepen
6.1 Het College ziet aanleiding om beroepsgrond 1 van Tele2 en Pretium, alsmede de beroepsgronden 1 en 2 van KPN gezamenlijk te behandelen.
6.1.1 Voornoemde beroepsgronden richten zich tegen de wijze waarop OPTA de waarde van de aansluiting berekent in de gevallen waarin de aansluiting samen met telefoonverkeer in een bundel wordt aangeboden, het zogenaamde schonen van de bundel voor verkeerstarieven. Het verkeer dat deel uitmaakt van de bundel wordt in dit verband aangemerkt als afgekocht verkeer, terwijl sprake is van niet-afgekocht verkeer indien een abonnee buiten de bundel belt.
De beroepsgrond 1 van Tele2 en Pretium heeft betrekking op de methode waarop volgens OPTA de waarde van het afgekochte verkeer dient te worden bepaald, namelijk op basis van EDC-kostprijzen. Aangezien dit kostengeoriënteerde tarief relatief laag is, leidt genoemde methode er toe dat het afgekochte verkeer laag wordt gewaardeerd. Wanneer vervolgens de waarde van de aansluiting wordt berekend door het verschil te bepalen tussen het tarief voor de totale bundel en de waarde voor het afgekochte verkeer daarin, dan resteert een relatief hoog bedrag. Tele2 en Pretium geven de voorkeur aan het alternatief dat verkeer wordt gewaardeerd tegen het aanmerkelijk hogere tarief dat aan de abonnee die de bundel afneemt in rekening wordt gebracht voor het niet-afgekochte verkeer.
De beroepsgronden 1 en 2 van KPN hebben daarentegen betrekking op de methode waarop volgens OPTA de waarde van het niet-afgekochte verkeer dient te worden bepaald. Beroepsgrond 1 ziet hierbij op de residentiële markt, beroepsgrond 2 op de zakelijke markt. OPTA heeft besloten dat het niet-afgekochte verkeer dient te worden gewaardeerd tegen de verkeerstarieven behorend bij de bundel. Volgens KPN had OPTA in plaats hiervan op de residentiële markt moeten kiezen voor BelBasis-verkeerstarieven en op de zakelijke markt voor CVN-verkeerstarieven.
6.1.2 Het College overweegt dat OPTA bij de bepaling van de methode voor het schonen van de bundel voor verkeerstarieven, dient te blijven binnen de grenzen die zijn gesteld in het marktanalysebesluit. Hierin is gekozen voor tariefregulering op basis van retail-minus: invulling op basis van kostenoriëntatie heeft OPTA niet nodig geacht (randnummer 890). Een prijsniveau boven de kosten maakt het namelijk niet onmogelijk voor alternatieve aanbieders om op de markt toe te treden of actief te blijven. Wel moet worden voorkomen dat marge-uitholling plaatsvindt (randnummer 891). Voorts is van belang dat volgens OPTA de minus niet zo hoog moet worden dat inefficiënte toetreding mogelijk is (Annex D, randnummer 19).
Ter beoordeling staat derhalve of OPTA inderdaad binnen de gestelde randvoorwaarden is gebleven.
Dat de door OPTA voor de schoning van bundels voor verkeerstarieven gekozen methode er toe leidt dat buiten de door bovengenoemde randvoorwaarden gestelde grenzen wordt getreden, acht het College niet aannemelijk.
Het College wijst er in de eerste plaats op dat toepassing van de methode die OPTA had neergelegd in randnummer 11 van Annex D van het marktanalysebesluit (schoning aan de hand van BelBasis-verkeerstarieven) tot gevolg had dat voor zakelijke bundels een negatief tarief voor de aansluiting zou ontstaan. Aldus zou een uitkomst resulteren die evident in strijd is met het uitgangspunt dat KPN als regel tarieven zou mogen hanteren die boven het niveau van kostenoriëntatie liggen, alsmede met het uitgangspunt dat inefficiënte toetreding dient te worden voorkomen. Deze uitkomst was het gevolg van de waardering van het verkeer tegen BelBasis-verkeerstarieven, welke hoger liggen dan de verkeerstarieven op de zakelijke markt. Het in afwijking van de wens van Tele2 en Pretium waarderen van het niet-afgekochte verkeer tegen EDC-kostprijzen, draagt er toe bij te voorkomen dat een dergelijk – te laag – aansluittarief zal worden berekend.
Anderzijds heeft OPTA er ook rekening mee te houden dat de gekozen methode er toe zou kunnen leiden dat de aansluittarieven dermate hoog worden bepaald dat de marge die de WLR-afnemers nodig hebben om te concurreren zou verdwijnen. Dit zou het resultaat kunnen zijn indien de schoning van een bundel voor niet-afgekocht verkeer zou geschieden tegen tarieven die lager liggen dan de door abonnees van de betreffende bundel betaalde tarieven. Het door KPN voorgestelde alternatief dat wordt geschoond voor niet-afgekocht verkeer op basis van BelBasis-verkeerstarieven onderscheidenlijk CVN-verkeerstarieven, terwijl de abonnees van de betreffende bundel de facto voor dit niet-afgekochte verkeer de hogere bij de bundel behorende tarieven betalen, is relatief gevoelig voor dit risico. De door OPTA voor het niet-afgekochte verkeer gehanteerde methode die, zoals KPN ook opmerkt in haar zienswijze, er op neer komt dat het niet-afgekochte verkeer geheel buiten beschouwing wordt gelaten, draagt daarentegen bij aan verkleining van dit risico. In dit verband kan het College OPTA ook volgen in haar stelling dat de gekozen methode de kans verkleint dat KPN bij de prijsstelling van haar bundels inclusief de bijbehorende tarieven voor niet-afgekocht verkeer, strategisch zou handelen teneinde op een hoger WLR-tarief te kunnen uitkomen.
Evenmin ziet het College in de daadwerkelijke ontwikkelingen van de aansluittarieven aanleiding voor de conclusie dat OPTA niet is gebleven binnen de randvoorwaarden als gesteld in het marktanalysebesluit.
Dat de in het WLR-II besluit gekozen methode heeft geleid tot uitkomsten waarbij KPN geen tarieven kan hanteren die als regel liggen boven het niveau van kostenoriëntatie en/of tot inefficiënte toetreding kunnen leiden, is niet betoogd.
Tele2 en Pretium hebben er over geklaagd dat de aansluittarieven zouden zijn gestegen, maar hebben in ieder geval niet aannemelijk gemaakt dat zodanige marge-uitholling heeft plaatsgevonden dat het onmogelijk werd voor alternatieve aanbieders om op de markt toe te treden of actief te blijven. In randnummer 41 van hun nadere zienswijze hebben Tele2 en Pretium gewezen op de ontwikkelingen van de (wholesale) aansluittarieven in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 oktober 2010. Hieruit blijkt echter geen eenduidig beeld: sommige tarieven zijn inderdaad gestegen, maar andere zijn gelijk gebleven of zelfs gedaald. Over de vraag in hoeverre het door Tele2 en Pretium gegeven overzicht steun geeft aan beroepsgrond 3 – in welk kader Tele2 en Pretium het overzicht hebben gepresenteerd – zal het College zich uitlaten in paragraaf 6.3. In het kader van beroepsgrond 1 kan het overzicht Tele2 en Pretium in ieder geval niet baten. Ter zitting hebben Tele2 en Pretium nog een grafiek getoond met een weergave van de verhouding tussen het WLR-tariefplafond en KPN's BelVrij Weekend-verkeerstarieven in de periode van Q1 2009 tot en met Q1 2012. Uit deze grafiek blijkt echter dat na de inwerkingtreding van het WLR-II besluit de WLR-verkeerstarieven aanvankelijk zijn gedaald. Weliswaar is daarna een stijging ingezet, maar deze heeft er pas in het eerste kwartaal van 2011 toe geleid dat de tarieven hoger uitkwamen dan in het eerste kwartaal van 2009. De stijging van de WLR-verkeerstarieven heeft zich nadien voortgezet, maar ook aan het eind van de door de grafiek weergegeven periode is er nog steeds sprake van een marge tussen het WLR-tariefplafond en KPN BelVrij Weekend-tarief. Bovendien verschaft de grafiek geen inzicht in de verhouding tussen WLR tariefplafond en de door KPN in andere bundels gehanteerde tarieven.
Ook het overige dat appellanten hebben aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat OPTA bij haar keuze voor de bestreden methode van schoning van bundels voor verkeerstarieven, niet is gebleven binnen de eerder genoemde randvoorwaarden.
Het College volgt Tele2 en Pretium niet in hun standpunt dat het besluit innerlijk tegenstrijdig is omdat randnummer 46 en onderdeel I van het dictum onderling onverenigbare eisen zouden stellen. Tele2 en Pretium gaan er aan voorbij dat OPTA randnummer 46 heeft geplaatst in paragraaf 3.2, getiteld 'Gevolg voor de zakelijke markt'. Hierin zet OPTA in randnummer 41 uiteen tot welke onbeoogde consequenties de in het marktanalysebesluit gekozen methode voor schoning van zakelijke bundels voor verkeer aan de hand van BelBasis-verkeerstarieven zou hebben geleid. Als remedie hiervoor geeft OPTA vervolgens in randnummer 43 aan dat randnummer 11 van Annex D van het marktanalysebesluit zodanig wordt aangepast dat het mogelijk wordt te ontbundelen voor andere tarieven dan BelBasis. De gemaakte aanpassing ziet op de tarieven voor niet-afgekocht verkeer en is in overeenstemming met hetgeen OPTA in randnummer 46 heeft gesteld. Wat Tele2 en Pretium beogen, is dat de bij een bundel behorende verkeerstarieven voor niet-afgekocht verkeer ook worden toegepast voor de waardering van het afgekochte verkeer. Uit hetgeen hierboven door het College is opgemerkt, blijkt echter niet dat randnummer 46 ook ziet op dit afgekochte verkeer. Het bepaalde in onderdeel I van het dictum dient bovendien te worden gelezen in het licht van randnummer 22 van het WLR-II besluit, dat expliciet bepaalt dat KPN bij het schonen van bundels die bestaan uit zowel verkeer als een aansluiting, voor het afgekochte verkeer EDC-verkeerstarieven moet hanteren.
Het College wijst er voorts op dat Tele2 en Pretium er blijkens hun standpunt van uit lijken te gaan, dat het bij een bundel behorende tarief voor niet-afgekocht verkeer ook maatgevend is voor de waardering van de abonnee voor het afgekochte verkeer. Dit komt het College echter onaannemelijk voor. Zo zal een abonnee die kiest voor een bundel waarin telefoonverkeer in het weekend is afgekocht, wellicht bereid zijn een hoge prijs te betalen voor verkeer buiten het weekend indien hij amper buiten het weekend belt. Deze hoge prijs zegt dan echter niets over zijn waardering voor het bellen in het weekend. Ook om deze reden ziet het College geen beletsel om in geval van afgekocht verkeer te spreken van een situatie dat geen enkel vergelijkbaar tarief beschikbaar is en KPN als alternatief EDC-kostprijzen (inclusief een redelijk rendement) dient te hanteren. Om dezelfde reden – Tele2 en Pretium zien niet in dat er bij de schoning van bundels voor verkeerstarieven aanleiding kan zijn om afgekocht verkeer en niet-afgekocht verkeer verschillend te waarderen – stuit ook het overige af dat Tele2 en Pretium in hun beroepsgrond 1 hebben aangevoerd en hierboven nog niet is besproken.
Ter zitting hebben Tele2 en Pretium betoogd dat het College in de uitspraak van 30 september 2011 inzake het marktanalysebesluit (LJN: BT6098; hierna de marktanalyse-uitspraak) reeds overwegingen heeft gewijd aan de beroepsgronden van Tele2 en Pretium, alsmede van KPN, tegen de wijziging in het WLR-II besluit van randnummer 11 van Annex D van het marktanalysebesluit. Het College overweegt hieromtrent het volgende. Het College heeft in rechtsoverweging 10.9.11 van de marktanalyse-uitspraak grief D5 van KPN gegrond verklaard. Deze grief zag – in de in de onderhavige uitspraak gehanteerde terminologie – op de schoning van bundels voor verkeerstarieven. KPN heeft in dit verband verwezen naar de wijziging van Annex D van het marktanalysebesluit, zoals vastgesteld bij het WLR-II besluit. Het College heeft vervolgens geconstateerd dat OPTA met de wijziging in het WLR-II besluit afstand heeft genomen van het door haar in Annex D van het marktanalysebesluit ingenomen standpunt met betrekking tot de wijze waarop het ontbundelde tarief voor de aansluiting moet worden bepaald in het geval dat aansluiting en verkeer in één bundel worden aangeboden. Het marktanalysebesluit kon derhalve wat betreft dat standpunt niet worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde motivering en werd door het College in strijd geoordeeld met artikel 3:46 Awb. Het College heeft hierbij echter uitdrukkelijk bepaald dat de in grief D5 geformuleerde inhoudelijke bezwaren van KPN door het College zouden worden beoordeeld bij de behandeling van het beroep tegen het WLR-II besluit. In rechtsoverweging 10.4.2 van de marktanalyse-uitspraak heeft het College, onder verwijzing naar voornoemde rechtsoverweging 10.9.11, overwogen dat eventuele met grief D5 van KPN verband houdende bezwaren van Tele2 en Pretium door het College eveneens zouden worden betrokken in de behandeling van het beroep tegen het WLR-II besluit.
KPN heeft er in haar beroepsgrond 1 nog over geklaagd dat de gesignaleerde problematiek bij het schonen van bundels voor de zakelijke markt geen geldige reden vormde om de keuze voor schoning aan de hand van BelBasis-verkeerstarieven ook te herzien op de residentiële markt. De koerswijziging van OPTA zou zijn gemotiveerd door de belangen van de WLR-afnemers, die een voordeel zouden hebben ten koste van KPN bij de significante verlaging van WLR-verkeerstarieven die hiervan het gevolg zou zijn. KPN gaat in dit betoog echter voorbij aan de gelijktijdig door OPTA voorgeschreven wijziging in de waardering van het niet-afgekochte verkeer, die juist weer voordelig is voor KPN. Dat sprake is van een koerswijziging die nadrukkelijk ten nadele van KPN uitpakt, heeft KPN derhalve niet aangetoond. Het College ziet om die reden dan ook geen aanleiding om KPN te volgen in haar stelling dat OPTA die koerswijziging uitgebreider had behoren te motiveren dan zij heeft gedaan.
De stelling van KPN dat het bundelkarakter van de BelVrij-aanbiedingen met zich brengt dat een onlosmakelijk verband bestaat tussen het abonnementstarief en de bij die bundel behorende verkeerstarieven, acht het College op zich niet onjuist. Het College heeft zich hiervan ook rekenschap gegeven bij de bespreking van de beroepsgrond van Tele2 en Pretium voor zover deze betrekking had op de waardering van afgekocht verkeer. Tot de conclusie dat verkeerstarieven uit de BelVrij-bundels minder dan BelBasis-tarieven geschikt zijn voor het schonen van een bundel van verkeerstarieven, kan zij echter niet leiden. Dit zou anders zijn als KPN aannemelijk had weten te maken dat de door OPTA gehanteerde methode – inclusief schoning van niet-afgekocht verkeer voor EDC-kostprijzen – zou leiden tot uitkomsten die in strijd zijn met de in rechtsoverweging 6.1.1 genoemde randvoorwaarden uit het marktanalysebesluit. KPN heeft echter nagelaten om informatie te geven – zoals bijvoorbeeld ontwikkelingen in de WLR-tarieven of zelfs maar representatieve getallenvoorbeelden – die deze conclusie aannemelijk zouden kunnen maken.
Evenmin kan beroepsgrond 1 van KPN slagen voor zover zij hierin opmerkt dat het criterium "tarieven van de meest vergelijkbare diensten die in de markt worden aangeboden" vaag is. OPTA heeft dit criterium geconcretiseerd als "de tarieven die worden gehanteerd behorend bij de bundel (BelVrij of CVXL)". Op specifieke gevallen waarin deze concretisering ontoereikend is om voldoende duidelijkheid te scheppen, heeft KPN niet gewezen.
6.1.3 Het College concludeert dat beroepsgrond 1 van Tele2 en Pretium, alsmede de beroepsgronden 1 en 2 van KPN, ongegrond zijn.
6.2 Beroepsgrond 2 van Tele2 en Pretium houdt in dat OPTA hen in de gelegenheid had moeten stellen hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de wijziging van het Ontwerpbesluit op het punt van de waardering van het afgekochte verkeer in een bundel.
Naar vaste jurisprudentie van het College (zie de uitspraak van 25 september 2007, LJN: BB4187; bevestigd in de uitspraak van 31 augustus 2011, LJN: BR6195), heeft als criterium te gelden of er sprake is van zodanige wijzigingen van het besluit of van de relevante feiten of omstandigheden dat OPTA behoorde te verwachten dat een herhaalde consultatieronde voor een zorgvuldige besluitvorming noodzakelijke nieuwe zienswijzen zou opleveren. Het College deelt ook in het onderhavige geval de opvatting van OPTA dat dergelijke nieuwe zienswijzen niet behoefden te worden verwacht. Van nieuwe feiten of omstandigheden is hier geen sprake. OPTA heeft weliswaar een substantiële wijziging aangebracht ten opzichte van het Ontwerpbesluit, maar dit betreft niet een aspect van de besluitvorming waarover Tele2 en Pretium zich niet eerder hebben kunnen uitlaten. Hun standpunt in deze – dat er kort gezegd op neerkomt dat afgekocht verkeer relatief hoog moet worden gewaardeerd – hebben Tele2 en Pretium in de procedure die leidde tot het Ontwerpbesluit en vervolgens het WLR-II besluit, voldoende naar voren kunnen brengen.
Beroepsgrond 2 kan niet slagen.
6.3 In beroepsgrond 3 klagen Tele2 en Pretium er over dat de fluctuaties in de WLR-verkeerstarieven niet kunnen worden verklaard uit de stijgingen en dalingen van de bijbehorende retailtarieven.
OPTA heeft in reactie op deze beroepsgrond gewezen op de wijze waarop de WLR-verkeerstarieven worden berekend. Uitgangspunt voor de bepaling van een WLR-tarief zijn meerdere door KPN aangeboden retaildiensten die betrekking hebben op eenzelfde aansluittype. Bij verschillende retaildiensten kunnen verschillende retailtarieven worden berekend. Het bij een aansluittype behorende retailtarief wordt bepaald door die verschillende retailtarieven te wegen naar rato van het afzetvolume van de desbetreffende dienst. Vanwege de schommelingen in de afzetvolumes kunnen de wegingen veranderen en kunnen derhalve ook de WLR-verkeerstarieven schommelingen vertonen.
Naar het oordeel van het College is het voorgaande een adequate verklaring voor de door Tele2 en Pretium geconstateerde fluctuaties.
In reactie op de stelling van Tele2 en Pretium dat de WLR-tariefsverhogingen in de periode van Q1 tot en met Q2 2010 de indexering overstijgen, heeft OPTA opgemerkt dat geen sprake is van een tariefsverhoging die uitgaat boven de door OPTA vastgestelde price cap. Gegevens waaruit zou kunnen blijken dat deze opmerking van OPTA niet op juistheid berust, zijn door Tele2 en Pretium in hun beroepschrift niet geleverd en in hun nadere reactie zijn Tele2 en Pretium in het geheel niet op deze opmerking ingegaan.
Beroepsgrond 3 faalt.
6.4 Ten aanzien van beroepsgrond 4 van Tele2 en Pretium die betrekking heeft op het zogenaamde restverkeer, heeft OPTA opgemerkt dat de wijze waarop KPN het restverkeer aan haar afnemers in rekening mag brengen niet wordt geregeld door het WLR-II besluit, maar in dictumonderdeel xli, punt d), onder v) van het marktanalysebesluit. De hoogte van het in dat dictumonderdeel genoemde customer billing percentage is vervolgens vastgelegd in het WPC-IIa besluit. Volgens OPTA kan de facturering van het restverkeer derhalve niet in het kader van het WLR-II besluit aan de orde worden gesteld.
Het College volgt OPTA hierin. Hieraan doet niet af dat OPTA zich in paragraaf 4.4 van de Nota van Bevindingen (Bijlage F van het WLR-II besluit) over het restverkeer heeft uitgelaten. OPTA heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de Nota van Bevindingen in zoverre niet kan worden beschouwd als een formeel besluit, maar slechts als een reactie op de zienswijzen van (onder andere) Tele2 en Pretium inzake het restverkeer.
Beroepsgrond 4 kan niet slagen.
6.5 OPTA heeft de RoS bepaald op 6,5%. Hiertegen richt zich beroepsgrond 5 van Tele2 en Pretium.
Tele2 en Pretium hebben ter zake van deze beroepsgrond verwezen naar hun beroep tegen het Besluit WLR-verkeerstarieven I. Het College merkt op dat OPTA in het Besluit WLR-verkeerstarieven I een RoS van 5% had vastgesteld. Bij de voorbereiding van het WLR-II besluit heeft OPTA nieuw onderzoek verricht en naar aanleiding van dit onderzoek de RoS op 6,5% bepaald. Tele2 en Pretium hebben geen gronden aangevoerd die betrekking hebben op dit – ten behoeve van de nieuwe reguleringsperiode uitgevoerde – onderzoek.
Het oordeel van het College over de beroepsgrond tegen het Besluit WLR-verkeerstarieven I blijkt uit de uitspraak van 26 september 2012 (LJN: BY0191) inzake OPTA's besluit Tariefregulering Wholesale Line Rental van 8 september 2008 (hierna Besluit WLR-verkeerstarieven II). In rechtsoverweging 4.2.3 van deze uitspraak is vermeld dat Tele2 en Pretium ook in hun beroep tegen het Besluit WLR-verkeerstarieven II hadden verwezen naar hun beroepsgrond betreffende de RoS in het Besluit WLR-verkeerstarieven I. In paragraaf 7.6 van voornoemde uitspraak heeft het College geoordeeld dat de door Tele2 en Pretium tegen de vaststelling van de RoS ingebrachte grief faalt.
Gelet op het voorgaande ziet het College geen aanleiding om te oordelen dat OPTA ditmaal niet mocht komen tot een RoS van 6,5%, die leidt tot een grotere minus en derhalve een lager en daarmee voor Tele2 en Pretium gunstiger WLR-tarief. Dit wordt niet anders door het door Tele2 en Pretium ter zitting gehouden betoog dat nu OPTA in het Herstelbesluit komt tot een hogere WACC, de effecten hiervan moeten worden gecompenseerd door een verhoging van de RoS om op een passende marge tussen wholesale- en retailprijzen uit te komen. OPTA heeft in reactie hierop terecht opgemerkt dat de gehanteerde methodiek vereist dat WACC en RoS zelfstandig worden vastgesteld en de waarde hiervan niet wordt bepaald aan de hand van het te bereiken doel.
Ook beroepsgrond 5 faalt derhalve.
6.6 De beroepsgronden 6 en 7 van Tele2 en Pretium hebben betrekking op de bepaling van de WACC in het Herstelbesluit en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking met de beroepsgrond 10.
6.6.1 Voor zover Tele2 en Pretium er in hun beroepsgrond 6 over klagen dat de in het WPC-IIa besluit voor KPN bepaalde WACC moet worden verlaagd, betreft het een kwestie die in het onderhavige beroep niet aan de orde is. Over de in het WPC-IIa besluit vastgestelde WACC wordt door het College geoordeeld in de beroepen die tegen het WPC-IIa besluit zijn ingesteld.
OPTA was, anders dan Tele2 en Pretium betogen, niet gehouden om in het Herstelbesluit uit te leggen hoe de verhoging van het WACC-percentage zich vertaalt in de gewijzigde minussen. Deze vertaling is een rechtstreeks gevolg van de door OPTA voor de bepaling van de retail-minussen gehanteerde methodiek. In deze methodiek heeft het Herstelbesluit geen wijziging gebracht.
Derhalve faalt beroepsgrond 6 van Tele2 en Pretium.
6.6.2 In beroepsgrond 7 klagen Tele2 en Pretium erover dat OPTA de wijziging die zij doorvoert in het Herstelbesluit aanmerkt als het gevolg van een 'kennelijke vergissing'. Het College overweegt naar aanleiding hiervan het volgende.
OPTA heeft in haar nadere verweerschrift in de eerste plaats verwezen naar randnummer 102 van het WLR-II besluit, waaruit de uitdrukkelijke bedoeling van OPTA zou blijken om wat betreft de hoogte van de WACC aan te sluiten bij het WPC-IIa besluit. In dit WPC-IIa besluit onderscheidt OPTA een nominale WACC van 9,2% en een reële WACC van 7,1%. OPTA wijst vervolgens op randnummer 74 van het WPC-IIa besluit, waarin het volgende staat vermeld: