ECLI:NL:CBB:2008:BG8423

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/731
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de verzamelaanvraag voor GLB-inkomenssteun door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn verzamelaanvraag voor GLB-inkomenssteun over 2006 werd afgewezen. De aanvraag was ingediend op 20 april 2006, maar appellant had op het formulier niet aangegeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken. De Minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, omdat de aanvraag te laat was ingediend. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 24 juni 2008 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij altijd steun had aangevraagd en ontvangen. Hij stelde dat hij door persoonlijke omstandigheden, waaronder de geestelijke toestand van zijn broer, niet in staat was om het formulier correct in te vullen. Het College heeft echter vastgesteld dat uit de Gecombineerde opgave niet bleek dat appellant gebruik wilde maken van zijn toeslagrechten. De aanvraag werd pas op 11 april 2007, na de deadline, ingediend.

Het College heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave en dat de termijnoverschrijding van meer dan 25 dagen leidde tot de afwijzing van de aanvraag. Ook het beroep op overmacht werd niet gehonoreerd, aangezien de omstandigheden van appellant niet als abnormaal of onvoorzienbaar werden beschouwd. Het College heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 07/731 17 december 2008
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. ir. J.L. Mieras, werkzaam bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie te Goes,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Özdemir, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 2 oktober 2007, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 22 augustus 2007.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 27 april 2007, waarbij verweerder op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) appellants verzamelaanvraag heeft afgewezen.
Bij brief van 31 oktober 2007 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij tevens de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 24 juni 2008 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht. Voorts waren appellant en C aanwezig.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 22
Steunaanvragen
1. Een landbouwer dient elk jaar een aanvraag voor de onder het geïntegreeerd systeem vallende rechtstreekse betalingen in waarin, voorzover van toepassing, worden vermeld:
- alle percelen landbouwgrond van het bedrijf,
- het aantal olijfbomen en de standplaats ervan in het perceel,
- het aantal en het bedrag van de toeslagrechten,
- alle andere bij deze verordening of door de betrokken lidstaat voorgeschreven gegevens.
(…)
Artikel 40
Gevallen van onbillijkheid
(…)
4. Overmacht of uitzonderlijke omstandigheden wordt/worden door de bevoegde autoriteit erkend in gevallen zoals bijvoorbeeld:
a) het overlijden van de landbouwer,
b) langdurige arbeidsongeschiktheid van de landbouwer,
c) een ernstige natuurramp die het landbouwareaal van het bedrijf in ernstige mate heeft aangetast,
d) het door een ongeluk tenietgaan van voor veehouderij bestemde gebouwen op het bedrijf,
e) een epizoötie die de gehele veestapel van de landbouwer of een deel ervan heeft getroffen.
(…)”
Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 2
Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
11. „verzamelaanvraag”: de aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling en de andere oppervlaktegebonden steunregelingen (…);
12. “Oppervlaktegebonden steunregelingen”: de bedrijfstoeslagregeling (…)
Artikel 19
Verbetering van kennelijke fouten
Onverminderd de artikelen 11 tot en met 18, kan een steunaanvraag te allen tijde na de indiening ervan worden gecorrigeerd in geval van een kennelijke fout die door de bevoegde autoriteit wordt erkend.
Artikel 21
Te late indiening
1. Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 72 wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende termijn een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.
(…)
Bij een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen wordt de aanvraag afgewezen.
(…)”
Artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1187/2006 van de Commissie van 3 augustus 2006 houdende afwijking van Verordening (EG) nr. 796/2004 ten aanzien van de toepassing van artikel 21 in sommige lidstaten luidt voorzover hier van belang:
“In afwijking van artikel 21, lid 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004 zijn de verlaging met 1% per werkdag en de afwijzing waarin dat lid voorziet, niet van toepassing op de verzamelaanvragen die voor 2006 bij de bevoegde autoriteiten worden ingediend:
(…)
a) uiterlijk op 31 mei 2006, in het geval van (…)
iii) Nederland.”
Artikel 55 van de Regeling luidt voorzover en ten tijde hier van belang:
“1. De landbouwer die aanspraak maakt op subsidie in het kader van een van de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde steunregelingen (…), maakt gebruik van de verzamelaanvraag.
2. Voor de verzamelaanvraag maakt de landbouwer gebruik van een door de minister vastgesteld formulier dat door de landbouwer volledig en naar waarheid is ingevuld, ondertekend en gedagtekend.
3. De verzamelaanvraag wordt in de periode van 1 april tot en met 15 mei ingediend bij DR.
(…)”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Appellant heeft op 20 april 2006 het formulier “Gecombineerde opgave 2006” (hierna: Gecombineerde opgave) bij verweerder ingediend. Blijkens het formulier kan met de Gecombineerde opgave onder meer de verzamelaanvraag voor het gebruiken van toeslagrechten voor 2006 worden gedaan. Het formulier vermeldt:
“Voor alle vragen waarbij u een hokje kunt aankruisen geldt dat wanneer u niets invult uw antwoord ‘nee’ is.”
Appellant heeft op het formulier bij het kopje “Toeslagrechten” niet het hokje aangekruist waarmee hij kon aangeven dat hij zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
Ook op het Overzicht gewaspercelen 2006, behorend bij de Gecombineerde opgave, is niet aangegeven dat appellant op bepaalde percelen zijn toeslagrechten wilde gebruiken.
- Bij brief van 3 mei 2006 heeft verweerder appellant gewezen op enige onduidelijkheden of onvolledigheden in de Gecombineerde opgave. Hem is de gelegenheid gegeven deze verzuimen te herstellen.
- Bij brief van 5 april 2007, door verweerder ontvangen op 11 april 2007, heeft appellant verweerder verzocht tot uitbetaling van zijn toeslagrechten over 2006 over te gaan.
- Bij besluit van 27 april 2007 heeft verweerder dit verzoek, dat hij heeft aangemerkt als een te laat ingediende verzamelaanvraag, afgewezen.
- Bij brief van 8 mei 2007 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder, na een op 26 juni 2007 telefonisch gehouden hoorzitting, het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft hij, samengevat, het volgende overwogen.
Appellant heeft in zijn Gecombineerde opgave op pagina 1 bij de rubriek toeslagrechten geen kruisje geplaatst ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Op het overzicht gewaspercelen, dat onderdeel is van de Gecombineerde opgave, heeft hij niet aangegeven welke percelen hij voor verzilvering van zijn toeslagrechten wenste te gebruiken. Het op 20 april 2006 door appellant ingediende formulier wordt dan ook niet beschouwd als een aanvraag om rechtstreekse betalingen op grond van de bedrijfstoeslagregeling. Pas bij brief van 5 april 2007 heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken.
Ingevolge artikel 55 van de Regeling, gelezen in samenhang met artikel 21, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 796/2004 en artikel 1 sub a onder iii) van Verordening (EG) nr. 1187/2006, kon appellant zijn aanvraag voor verzilvering van de toeslagrechten uiterlijk tot 31 mei 2006 indienen. Het pas op 11 april 2007 ontvangen verzoek om uitbetaling van de toeslagrechten is na deze datum ontvangen. Het is ook niet ontvangen binnen de kortingstermijn van drie weken genoemd in het hiervoor vermelde artikel 21.
Gelet hierop moest ingevolge artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag worden afgewezen.
Bij brief van 3 mei 2006 is aan appellant melding gemaakt van een controle van de Gecombineerde opgave, waarbij een aantal onduidelijkheden of onvolkomenheden zijn geconstateerd. Het betrof onduidelijkheden die werden geconstateerd bij vergelijking van de bedrijfskaarten en het overzicht gewaspercelen. Het niet aanvragen van uitbetaling voor de bedrijfstoeslagregeling is niet aan te merken als een onduidelijkheid of onvolkomenheid. Er is geen sprake van een onlogische of tegenstrijdige invulling van het formulier. Daarom is hier in de brief niet op gewezen.
Het staat de landbouwer vrij van zijn toeslagrechten al dan niet gebruik te maken. Het is niet aan verweerder om in de motieven te treden die een aanvrager kan hebben om geen uitbetaling te vragen. Het is dus geen taak van verweerder erop te wijzen dat door een andere invulling van de verzamelaanvraag wel uitbetaling van toeslagrechten kan worden verkregen.
Met de stelling van appellant dat hij door de brief van 3 mei 2006 erop heeft vertrouwd dat hij ook de uitbetaling van de toeslagrechten had gevraagd, heeft hij kennelijk een beroep op het vertrouwensbeginsel willen doen. Dat kan gelet op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en het College niet slagen.
Appellants grief dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door dit besluit is opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel. De daarmee gemoeide belangenafweging is ingevolge artikel 3:4 Awb beperkt indien dit uit een wettelijk voorschrift voortvloeit. De toepasselijke Europese regels regelen uitputtend wanneer sprake is van een te laat ingediende aanvraag en wat daarvan de gevolgen zijn. Slechts in een situatie van overmacht kan een te late indiening van een aanvraag verschoonbaar zijn. Niet gebleken is dat de te late aanvraag het gevolg is geweest van een situatie van overmacht. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is derhalve geen sprake.
4. Het standpunt van appellant
In beroep is onder meer het volgende aangevoerd.
“ (…) Dat cliënt zijn aanvraag niet volledig heeft ingevuld is juist, echter vast staat wel dat hij altijd steun heeft aangevraagd en ontvangen. Op basis van dit verleden heeft hij ook de beschikking gekregen over toeslagrechten. Cliënt dacht door het invullen van het overzicht gewaspercelen voldoende aangegeven te hebben om de uitbetaling te verzoeken. Hij is al ouder en kan niet alles meer in zich opnemen. Bovendien is zijn broer D, met wie hij samen doet wegens geestelijke problemen opgenomen in een instelling.
Daardoor heeft hij het formulier niet volledig ingevuld. En hij meent dat de Dienst Regelingen met hem contact op had moeten nemen over het feit dat hij over toeslagrechten beschikt, zijn formulier gewaspercelen invult, maar geen betaling wil. Dat is op zich al heel onlogisch. Wel is er met hem contact opgenomen vanwege een verkeerde streep op een kaart. Waarom is er dan niet gevraagd naar de uitbetaling? Te meer daar er niets veranderd is op zijn bedrijf.
Cliënt heeft het gevoel dat hij in een val is getrapt en de Minister nu niets hoeft uit te betalen. En heeft geen kans gekregen om dit te herstellen. (…)”
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College stelt vast dat uit de Gecombineerde opgave op geen enkele wijze blijkt dat appellant gebruik wil maken van zijn toeslagrechten. Appellant heeft derhalve met het indienen van de gecombineerde opgave geen verzamelaanvraag gedaan. Eerst met het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten, zoals ontvangen door verweerder op 11 april 2007, heeft appellant de verzamelaanvraag gedaan.
5.2 Voorzover appellant zich beroept op het bestaan van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave van 20 april 2006 – in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is het gebruik van de toeslagrechten te vragen – ziet hij er aan voorbij dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de op 20 april 2006 ontvangen Gecombineerde opgave 2006 geen verzamelaanvraag en dus geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die gecombineerde opgave geen plaats.
5.3 Nu ten tijde van het indienen van de verzamelaanvraag op 11 april 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, dient op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 de aanvraag te worden afgewezen.
5.4 Voorzover appellant heeft willen betogen dat het niet tijdig aanvragen van uitbetaling van de toeslagrechten het gevolg is van een situatie van overmacht volgt het College hem hierin niet.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zie onder meer het arrest van 11 juli 2002, Käserei Champignon Hofmeister GmbH & Co. KG, C-210/00, Jur. I-6453, punt 79) moet het begrip overmacht inzake landbouwverordeningen aldus worden uitgelegd, dat zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden.
De gevorderde leeftijd van appellant en de geestelijke toestand van zijn broer leveren geen abnormale en onvoorziene omstandigheid, als hiervoor bedoeld, op.
5.5 Het College komt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.J.M. Heijs en mr. M. Munsterman, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 december 2008.
w.g. W.E. Doolaard w.g. F.W. du Marchie Sarvaas