ECLI:NL:CBB:2010:BN0326

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/966
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag op grond van GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft de Maatschap A, B en C, gevestigd te D, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 9 juni 2009, betrof de afwijzing van de aanvraag voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante had op 17 juli 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, nadat eerder bezwaar was gemaakt tegen een besluit van 5 maart 2009 waarin werd meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam voor de toeslag. De procedure omvatte een zitting op 26 mei 2010, waar beide partijen hun standpunten toelichtten.

De beoordeling van het College richtte zich op de vraag of appellante tijdig een aanvraag voor de toeslag had ingediend. Het College concludeerde dat appellante op 15 mei 2008 in haar Gecombineerde opgave had aangegeven dat zij geen gebruik wilde maken van de toeslagrechten, wat leidde tot de conclusie dat er geen aanvraag was gedaan. Appellante voerde aan dat er sprake was van een kennelijke fout en dat zij erop mocht vertrouwen dat haar aanvraag correct was ingediend, mede door de hulp van de Dienst Regelingen. Het College oordeelde echter dat de verantwoordelijkheid voor het correct invullen van de aanvraag bij appellante lag en dat er geen bewijs was dat de medewerkers van de Dienst Regelingen haar verkeerd hadden geïnformeerd.

Uiteindelijk oordeelde het College dat het beroep ongegrond was, omdat appellante niet had aangetoond dat zij tijdig een aanvraag had gedaan en dat er geen sprake was van een kennelijke fout. De beslissing van de Minister werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/966 25 juni 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B en C, te D, appellante,
gemachtigde: P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies V.O.F. te Deventer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. M. Prijs, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 17 juli 2009, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 9 juni 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 5 maart 2009, waarbij appellante is meegedeeld dat zij voor het jaar 2008 niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij brief van 31 augustus 2009 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 31 december 2009 heeft het College, via verweerder, aanvullende stukken van appellante ontvangen.
Op 26 mei 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt hebben toegelicht bij monde van hun gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 5 maart 2009 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij voor het jaar 2008 niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante stelt zich primair op het standpunt dat haar de mogelijkheid had moeten worden gegeven de aangifte voor gebruik van toeslagrechten te wijzigen op grond van artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en subsidiair dat sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Zij heeft daartoe - samengevat weergegeven - het volgende aangevoerd.
Appellante heeft tijdig haar Gecombineerde opgave 2008 ingediend in de wetenschap dat deze gegevens worden gebruikt voor de landbouwtelling, de Meststoffenwet en de uitbetaling van toeslagrechten. Deze doelstelling van de Gecombineerde opgave vermeldt de Dienst Regelingen ook in de brochures die aan de landbouwers zijn verstrekt en op haar internetsite. Op basis van deze communicatie mocht appellante erop vertrouwen dat reeds het indienen van de Gecombineerde opgave 2008 voldoende was om uitbetaling van haar toeslagrechten 2008 aan te vragen.
Appellante heeft samen met een helpdeskmedewerker van de Dienst Regelingen de Gecombineerde opgave 2008 bij het invullen ervan doorgenomen. Hiervan zijn door verweerder telefoonnoties opgesteld, waaruit blijkt dat registratie van de percelen onderdeel uitmaakte van de aanvraag van appellante. De helpdeskmedewerker heeft ten onrechte nagelaten aan appellante te vragen of het desbetreffende perceel moest worden gebruikt voor de verzilvering van toeslagrechten. Door de contacten met de helpdesk van de Dienst Regelingen mocht appellante erop vertrouwen dat zij de noodzakelijke stappen had gezet om de noodzakelijke gegevens te verstrekken voor de landbouwtelling, de Meststoffenwet en de uitbetaling van haar toeslagrechten. Doordat appellante haar specifieke situatie meerdere malen met een helpdeskmedewerker heeft besproken om daarmee een voor deze situatie juiste Gecombineerde opgave in te vullen, is sprake van een kennelijke fout.
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten op het formulier aan te geven over hoeveel toeslagrechten appellante beschikte. Indien verweerder dit niet zou hebben nagelaten, was duidelijk geworden dat de aanvraag van appellante onlogisch was, waardoor sprake is van een kennelijke fout. Dit verzuim van verweerder mag niet voor rekening van appellante worden gebracht.
Appellante is de dupe geworden van het standaard antwoord "nee" bij de vraag naar de uitbetaling van toeslagrechten in de Gecombineerde opgave 2008. Verweerder heeft in 2009 en 2010 verbeteringen aangebracht in de te volgen procedure bij het digitaal invullen van de Gecombineerde opgave. Daardoor is het vrijwel onmogelijk geworden de aanvraag zo in te vullen dat men door een vergissing bij het invullen van het formulier bedrijfstoeslag misloopt. Daarmee erkent verweerder dat de in 2008 te volgen procedure gebrekkig was.
Appellante is van oordeel dat verweerder op grond van het niet nakomen van de op haar rustende zorgplicht schadeplichtig is jegens haar.
2.3 Verweerder heeft vastgesteld dat appellante in de op 15 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave 2008 niet heeft aangegeven dat zij haar toeslagrechten wenst te benutten. Daarmee heeft appellante met de op 15 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag voor het uitbetalen van haar toeslagrechten gedaan. Pas bij brief van 10 december 2008 heeft appellante om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht. Dat is na afloop van de indieningstermijn voor de verzamelaanvraag en eveneens na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die eindigde op 9 juni 2008. Verweerder was vervolgens op grond van de toepasselijke regelgeving gehouden de te laat ingediende aanvraag af te wijzen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag.
Verweerder meent dat appellante niet met succes een beroep kan doen op een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Nu er geen tijdige aanvraag is gedaan laat de tekst van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen ruimte daartoe.
Verweerder meent dat het beroep van appellante op vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Op grond van telefoonnotities van met appellante gevoerde telefoongesprekken kan worden vastgesteld dat appellante inderdaad vragen rond het invullen van de Gecombineerde opgave 2008 heeft voorgelegd aan het LNV-Loket. Blijkens de vraagstelling van appellante is echter het aanvragen van bedrijfstoeslag niet aan de orde geweest. Appellante, die zelf verantwoordelijk is voor het juist invullen van de Gecombineerde opgave, mocht er daarom niet op vertrouwen dat, na de door LNV-medewerkers verleende assistentie een aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag was gedaan.
Daarnaast merkt verweerder op dat volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot financiële voordelen in strijd met de Europese regelgeving.
Verweerder streeft er naar om de te gebruiken formulieren steeds verder te verbeteren. Dit heeft geleid tot aanpassing van het formulier Gecombineerde opgave. Daaruit mag men echter niet afleiden dat het in 2008 gebruikte formulier gebrekkig was. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer om het formulier correct in te vullen.
2.4.1 Het College overweegt als volgt.
2.4.2 Appellante heeft haar grief dat verweerder schadeplichtig zou zijn ter zitting ingetrokken. Deze grief behoeft derhalve geen bespreking meer.
2.4.3 Het College stelt vast dat appellante vraag 3A van de Gecombineerde opgave (“Wilt u in 2008 toeslagrechten laten uitbetalen?”) met “nee” heeft beantwoord. Daarnaast heeft appellante achter geen van de door haar op het Overzicht gewaspercelen vermelde percelen aangegeven dat deze voor uitbetaling van toeslagrechten kunnen worden benut. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 15 mei 2008, niet blijkt dat appellante haar toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellante heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met haar brief van 10 december 2008 heeft appellante alsnog een steunaanvraag gedaan.
2.4.4 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 10 december 2008 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die op 9 juni 2008 verstreek, diende de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
2.4.5 Het beroep van appellante op het bestaan van een kennelijke fout in de op 15 mei 2008 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is om de toeslagrechten te benutten - kan niet slagen. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken (zie in dit verband onder meer de uitspraak van
17 december 2008, nummer AWB 07/731, te raadplegen op www.rechtspraak.nl, LJN: BG8423) overweegt het College dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 15 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
Het beroep van appellante op artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan niet slagen. Zoals het College reeds eerder heeft geoordeeld in onder meer de uitspraak van 2 oktober 2009, nummer AWB 08/594, www.rechtspraak.nl, LJN:BJ9418, is er geen reden om aan te nemen dat naast de mogelijkheden tot acceptatie van wijziging van een verzamelaanvraag, die artikel 44, vierde lid, voormeld, aan de lidstaten biedt, nog een zelfstandig, rechtstreeks aan deze bepaling ontleend recht om wijziging van de steunaanvraag te accepteren, zou bestaan.
2.4.6 Het College volgt appellante niet in haar betoog dat zij er, op basis van met het LNV-loket gevoerde telefoongesprekken en door LNV-medewerkers verleende hulp bij het invullen van de Gecombineerde opgave, op mocht vertrouwen dat door haar een aanvraag bedrijfstoeslag was ingediend met de op 15 mei 2008 ingediende Gecombineerde opgave. Het overweegt daartoe als volgt.
Blijkens door verweerder overgelegde telefoonnotities heeft appellante op 13 en 15 mei 2008 telefonisch contact gehad met het LNV-Loket. Uit deze notities blijkt dat is gesproken over de volgende problemen: het splitsen van een perceel, het opgeven van singels in het kader van een ruilverkaveling en het opgeven van huisvesting van jongvee. Appellante is daarnaast geholpen met het intekenen van percelen. Uit de notities blijkt niet dat gesproken is over de verzilvering van toeslagrechten. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit wel is gebeurd. Reeds daarom kan het College aan genoemde telefonische contacten met het LNV-loket niet de door appellante gewenste betekenis toekennen.
Voorzover appellante heeft willen betogen dat medewerkers van het LNV-loket in het kader van hun zorgplicht gehouden zouden zijn om, ook als daarom niet gevraagd is, de gehele Gecombineerde opgave door te lopen op eventuele fouten, miskent zij dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is zijn aanvraag juist in te vullen. Daarnaast is het geen taak van verweerder om zich te verdiepen in de redenen die een landbouwer kan hebben om geen uitbetaling van toeslagrechten te vragen.
Tenslotte wijst het College nog op het volgende.
Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft in constante jurisprudentie aangegeven dat een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan leiden tot aanspraken op financiële voordelen in strijd met geldende Europese regelgeving. Dat de zogenoemde contra-legemwerking van dit beginsel naar Europees recht niet aanvaard is, is onder meer terug te vinden in de uitspraken in zaak 5/82, Jur. 1982, p. 4601 (Maizena) en 316/86, Jur. 1988, p. 2213 (Krücken) van het Hof.
2.4.7 Dat appellante de wijze waarop zij de Gecombineerde opgave digitaal moest invullen als gebrekkig heeft ervaren, laat onverlet dat zij niet heeft aangegeven uitbetaling van haar toeslagrechten te wensen. Zoals hiervoor is overwogen, kon en mocht verweerder er van uit gaan dat dit conform haar bedoeling gebeurde.
Het College voegt hier aan toe dat de enkele stelling dat er sprake was van gebreken onvoldoende is om daaruit af te leiden dat het voor appellante vrijwel onmogelijk was de Gecombineerde opgave conform haar bedoeling in te vullen. Terzijde stelt het College vast dat talloze landbouwers, ondanks de gestelde gebreken, wel kans zagen hun Gecombineerde opgave 2008 juist in te vullen.
Ook het gegeven dat verweerder na 2008 de procedure voor het digitaal invullen van de Gecombineerde opgave heeft aangepast, laat onverlet dat niet is aangetoond dat het in 2008 vrijwel onmogelijk was de opgave juist in te vullen.
2.4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas