ECLI:NL:CBB:2010:BN0339

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1469
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing bedrijfstoeslag op basis van GLB-inkomenssteun

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, vertegenwoordigd door P.J. Houtsma, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. R. Lamain. Het beroep betreft de afwijzing van de aanvraag voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellante heeft op 14 december 2009 beroep ingesteld tegen het besluit van 4 november 2009, waarin het bezwaar tegen een eerder besluit van 8 juli 2009 ongegrond werd verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat appellante niet in aanmerking kwam voor de bedrijfstoeslag omdat zij in de Gecombineerde opgave van 14 mei 2008 'nee' had ingevuld bij de vraag of zij haar toeslagrechten wilde laten uitbetalen.

Tijdens de zitting op 26 mei 2010 heeft appellante betoogd dat er sprake was van een kennelijke fout in de aanvraag, zoals bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Appellante stelde dat de beoordelaar had moeten begrijpen dat de aanvraag niet correct was ingevuld, gezien de context van de ingediende documenten en de eerdere aanvragen. De Minister heeft echter betoogd dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een kennelijke fout, omdat de Gecombineerde opgave geen aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten bevatte.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat appellante niet met succes een beroep kan doen op de kennelijke fout, omdat de Gecombineerde opgave geen aanvraag voor uitbetaling van toeslagrechten bevatte. Het College heeft vastgesteld dat de verantwoordelijkheid voor het correct invullen van de aanvraag bij de landbouwer ligt. De slotsom was dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1469 25 juni 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: P.J. Houtsma, werkzaam bij Houtsma Bedrijfsadvies V.O.F. te Deventer,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Lamain, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 14 december 2009, bij het College op dezelfde dag per fax binnengekomen, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 november 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen een besluit van 8 juli 2009, waarbij verweerder heeft beslist dat appellante niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag voor het jaar 2008 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij brief van 8 januari 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 26 mei 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen hun standpunt bij monde van hun gemachtigden hebben toegelicht.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 8 juli 2009 heeft verweerder appellante meegedeeld dat zij voor het jaar 2008 niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellante heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellante stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 en subsidiair dat haar de mogelijkheid had moeten worden gegeven de aangifte voor gebruik van toeslagrechten te wijzigen op grond van artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Zij heeft daartoe
– samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Uit het feit dat appellante het formulier Gecombineerde opgave vóór het einde van de kortingsperiode heeft ingediend, blijkt al dat zij uitbetaling van haar toeslagrechten wenste. De toelichting bij de opgave vermeldt immers dat de landbouwer met dit formulier in één keer de gegevens aanlevert voor de landbouwtelling, voor de mestwetgeving, de subsidieaanvragen en de uitbetaling van bedrijfstoeslag. Nu de aanvraag bedoeld is om uitbetaling van toeslagrechten aan te vragen en het antwoord op de vraag over de uitbetaling van toeslagrechten “nee” luidt, had de beoordelaar moeten begrijpen dat de aanvraag niet juist is ingevuld of is verwerkt. Dat is zeker het geval in combinatie met het feit dat de verplichte lijst gewaspercelen door appellante wel is verstrekt en haar bedrijf in 2006 en 2007 om uitbetaling van haar toeslagrechten heeft gevraagd, terwijl haar bedrijfsvoering hetzelfde is gebleven. Appellante acht ook van belang dat zij op 15 mei 2008 gronden had die naar aard en gebruik geschikt waren voor verzilvering van toeslagrechten en dat verweerder, gezien het type vee (melkvee) tot de conclusie had moeten komen dat zij recht had op een substantieel bedrag in de vorm van melkpremie dat is opgenomen in het toeslagrecht.
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten op het formulier aan te geven over hoeveel toeslagrechten appellante beschikte. Indien verweerder dit niet zou hebben nagelaten, was duidelijk geworden dat de aanvraag van appellante onlogisch was, waardoor sprake is van een kennelijke fout. Dit verzuim van verweerder mag niet voor rekening van appellante worden gebracht.
Appellante is de dupe geworden van het standaardantwoord “nee” bij de vraag naar de uitbetaling van toeslagrechten in de Gecombineerde opgave 2008. Verweerder heeft in 2009 en 2010 verbeteringen aangebracht in de te volgen procedure bij het digitaal invullen van de Gecombineerde opgave. Daardoor is het vrijwel onmogelijk geworden de aanvraag zo in te vullen dat men door een vergissing bij het invullen van het formulier bedrijfstoeslag misloopt. Daarmee erkent verweerder dat de in 2008 te volgen procedure gebrekkig was.
2.3 Verweerder heeft vastgesteld dat appellante in de op 14 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave 2008 “nee” heeft ingevuld bij de vraag of zij haar toeslagrechten wenst te laten uitbetalen. Evenmin heeft appellante op het tot de gecombineerde opgave behorende Overzicht gewaspercelen achter percelen aangegeven dat zij deze voor uitbetaling van haar toeslagrechten wenst te benutten. Daarmee heeft appellante met de op 14 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag voor het uitbetalen van haar toeslagrechten gedaan. Pas bij brief van 18 juni 2009 heeft appellante om uitbetaling van haar toeslagrechten verzocht. Dat is na afloop van de indieningstermijn voor de verzamelaanvraag en eveneens na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die eindigde op 9 juni 2008. Verweerder was vervolgens op grond van de toepasselijke regelgeving gehouden de te laat ingediende aanvraag af te wijzen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout in de aanvraag.
Verweerder meent dat appellante niet met succes een beroep kan doen op een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Nu er geen tijdige aanvraag is gedaan laat de tekst van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen ruimte daartoe.
Met haar betoog dat met de inzending van de Gecombineerde opgave een aanvraag bedrijfstoeslag is gedaan, miskent appellante dat de Gecombineerde opgave uit verschillende formulieren bestaat, te weten de landbouwtelling, de verzamelaanvraag en de bedrijfskaarten. In de toelichting bij het formulier wordt precies aangegeven wat men moet doen om toeslagrechten te laten uitbetalen.
Verweerder streeft er naar om de te gebruiken formulieren steeds verder te verbeteren. Dit heeft geleid tot aanpassing van het formulier Gecombineerde opgave. Daaruit mag men echter niet afleiden dat het in 2008 gebruikte formulier gebrekkig was. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer om het formulier correct in te vullen.
2.4.1 Het College overweegt als volgt
2.4.2 Het College stelt vast dat appellante vraag 3A van de Gecombineerde opgave (“Wilt u in 2008 toeslagrechten laten uitbetalen?”) met “nee” heeft beantwoord. Daarnaast heeft appellante achter geen van de door haar op het Overzicht gewaspercelen vermelde percelen aangegeven dat deze voor uitbetaling van toeslagrechten kunnen worden benut. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 14 mei 2007, niet blijkt dat appellante haar toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellante heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met haar brief van 18 juni 2009 heeft appellante alsnog een steunaanvraag gedaan.
2.4.3 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 18 juni 2009 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die op 9 juni 2008 verstreek, diende de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen, tenzij er sprake zou zijn van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004.
2.4.4 Het beroep van appellante op het bestaan van een kennelijke fout in de op 14 mei 2008 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is om de toeslagrechten te benutten - kan niet slagen. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken (zie in dit verband onder meer de uitspraak van
17 december 2008, nummer AWB 07/731, www.rechtspraak.nl, LJN: BG8423) overweegt het College dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 14 mei 2008 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
Het beroep van appellante op artikel 44, vierde lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan niet slagen. Zoals het College reeds eerder heeft geoordeeld in onder meer de uitspraak van 2 oktober 2009, nummer AWB 08/594, www.rechtspraak.nl., LJN: BJ9418, is er geen reden om aan te nemen dat naast de mogelijkheden tot acceptatie van wijziging van een verzamelaanvraag, die artikel 44, vierde lid, voormeld, aan de lidstaten biedt, nog een zelfstandig, rechtstreeks aan deze bepaling ontleend recht om wijziging van de steunaanvraag te accepteren, zou bestaan.
2.4.5 Het betoog van appellante dat verweerder had moeten begrijpen dat appellante per abuis “nee” had ingevuld bij de vraag of zij uitbetaling van haar toeslagrechten wenste kan evenmin slagen. Het is de verantwoordelijkheid van de landbouwer om de Gecombineerde opgave juist en conform zijn bedoeling in te vullen. Verweerder is niet verplicht om te treden in de eventuele motieven van een landbouwer om geen uitbetaling aan te vragen. Anders dan appellante kennelijk meent is verweerder niet verplicht bij haar besluitvorming op de Gecombineerde opgave 2008 formulieren uit voorgaande jaren te betrekken.
2.4.6 Dat appellante de wijze waarop zij de Gecombineerde opgave digitaal moest invullen als gebrekkig heeft ervaren laat onverlet dat zij niet heeft aangegeven uitbetaling van haar toeslagrechten te wensen. Zoals hiervoor overwogen kon en mocht verweerder er van uit gaan dat dit conform haar bedoeling gebeurde.
Het College voegt hier aan toe dat de enkele stelling dat er sprake was van gebreken onvoldoende is om daaruit af te leiden dat het appellante onmogelijk was de Gecombineerde opgave conform haar bedoeling in te vullen. Terzijde stelt het College vast dat talloze landbouwers, ondanks de gestelde gebreken, wel kans zagen hun Gecombineerde opgave 2008 juist in te vullen.
Ook het gegeven dat verweerder na 2008 de procedure voor het digitaal invullen van de Gecombineerde opgave heeft aangepast, laat onverlet dat niet is aangetoond dat het in 2008 vrijwel onmogelijk was de opgave juist in te vullen.
2.4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2010.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.W. du Marchie Sarvaas