ECLI:NL:CBB:2010:BM3407

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/723
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag op basis van Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn aanvraag voor uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 werd afgewezen. De aanvraag was niet tijdig ingediend, omdat appellant op de Gecombineerde opgave 2007 geen kruisje had geplaatst bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen aanvraag was gedaan. Appellant stelde dat hij door het ontbreken van het kruisje een aanzienlijk bedrag misloopt en dat verweerder hem niet had gewezen op deze fout.

De procedure begon met een beroep dat op 23 september 2008 werd ingediend tegen het besluit van 21 augustus 2008, waarin het bezwaar tegen het eerdere besluit van 20 juni 2008 ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 31 maart 2010 was appellant niet aanwezig, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College oordeelde dat appellant niet met succes een beroep kon doen op een kennelijke fout, omdat er geen tijdige aanvraag was gedaan. De regelgeving staat geen ruimte voor een dergelijk beroep als er geen aanvraag is ingediend.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellant niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van een aanvraag. De belangenafweging die appellant aanvoerde, werd niet geaccepteerd, omdat de wetgeving de afwijzing voorschrijft in geval van een te late indiening. Het College verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 08/723 28 april 2010
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C, werkzaam bij Belastingadvies- en Boekhoudbureau C te D,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigden: drs. M. Star en mr. R. Lamain, beiden werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Appellant heeft met een op 23 september 2008 bij het College ontvangen brief beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 21 augustus 2008.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen een besluit van verweerder van 20 juni 2008, waarbij verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van bedrijfstoeslag voor het jaar 2007 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) heeft afgewezen.
Bij brief van 10 oktober 2008 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 31 maart 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, met voorafgaand bericht van verhindering, niet is verschenen. Verweerder werd ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij besluit van 20 juni 2008 heeft verweerder appellant meegedeeld dat hij voor het jaar 2007 niet in aanmerking komt voor bedrijfstoeslag. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2.2 Appellant heeft, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Appellant meent dat iedere landbouwer vanzelfsprekend zijn toeslagrechten zal willen benutten en dat hij ook recht heeft op deze inkomensvoorziening. Ten onrechte heeft verweerder aan het niet plaatsen van een kruisje bij de vraag of appellant zijn toeslagrechten wenst te gebruiken de conclusie verbonden dat hij geen aanvraag heeft ingediend voor uitbetaling van zijn toeslagrechten. Appellant acht het niet aanvaardbaar dat hij door een ontbrekend kruisje een bedrag van ongeveer € 9000 misloopt. Gelet op de na toezending van de Gecombineerde opgave 2007 gevoerde correspondentie heeft verweerder bij appellant het vertrouwen gewekt dat deze opgave in goede orde was gedaan. Ten onrechte heeft verweerder hem er niet op gewezen dat hij geen uitbetaling van bedrijfstoeslag had aangevraagd.
2.3 Verweerder heeft vastgesteld dat appellant in de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave 2007 niets heeft ingevuld bij de vraag of hij zijn toeslagrechten wenst te laten uitbetalen. Daarmee heeft appellant met de op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen aanvraag voor het uitbetalen van zijn toeslagrechten gedaan. Pas bij brief van 13 mei 2008 heeft appellant om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht. Dat is na afloop van de indieningstermijn voor de verzamelaanvraag en eveneens na ommekomst van de zogenoemde kortingstermijn die eindigde op 11 juni 2007. Verweerder was vervolgens op grond van de toepasselijke regelgeving gehouden de te laat ingediende aanvraag af te wijzen.
Verweerder meent dat appellant niet met succes een beroep kan doen op een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004. Nu er geen tijdige aanvraag is gedaan laat de tekst van artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geen ruimte daartoe.
2.4.1 Het College stelt vast dat appellant vraag 3A van de Gecombineerde opgave (“Wilt u in 2007 toeslagrechten laten uitbetalen?”) niet heeft beantwoord. Er is geen kruisje geplaatst in één van daarvoor bestemde hokjes. Achter de vraag over de uitbetaling van de toeslagrechten staat de volgende waarschuwing: “Let op: beantwoordt u deze vraag niet, dan gaat Dienst Regelingen er vanuit dat uw antwoord op de vraag “nee” is.”
Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat uit de Gecombineerde opgave, zoals ingediend op 16 mei 2007, niet blijkt dat appellant zijn toeslagrechten wilde laten uitbetalen. Appellant heeft derhalve met het indienen van deze opgave geen steunaanvraag gedaan. Pas met een door verweerder op 15 mei 2008 van appellant ontvangen brief heeft appellant alsnog een steunaanvraag gedaan.
2.4.2 Nu ten tijde van de indiening van de aanvraag op 15 mei 2007 sprake was van een termijnoverschrijding van meer dan 25 kalenderdagen, diende de aanvraag op grond van artikel 21, eerste lid, laatste volzin, van Verordening (EG) nr. 796/2004 te worden afgewezen.
2.4.3 Het College heeft het betoog van appellant dat hij door het niet plaatsen van een kruisje ongeveer € 9000 misloopt opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel, zoals opgenomen in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit beroep kan niet slagen.
De belangenafweging die in dit verband dient plaats te vinden wordt ingevolge het eerste lid van dit artikel beperkt voorzover zodanige beperking voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. Zoals hiervoor is overwogen, was verweerder op grond van de toepasselijke Europese regels gehouden de aanvraag af te wijzen nu deze te laat werd ingediend en niet gebleken is dat de te late indiening te wijten is aan overmacht.
2.4.4 Voorzover appellant een beroep heeft willen doen op het bestaan van een kennelijke fout in de op 16 mei 2007 door verweerder ontvangen Gecombineerde opgave - in die zin dat duidelijk moet zijn geweest dat wel beoogd is om de toeslagrechten te benutten - geldt dat dit beroep niet kan slagen. Onder verwijzing naar eerdere uitspraken (zie in dit verband onder meer de uitspraak van 17 december 2008 gewezen onder zaaknummer AWB 07/731, te raadplegen op <www.rechtspraak.nl>, LJN: BG8423) overweegt het College dat de vraag of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004, gelet op de bewoordingen van dat artikel, eerst aan de orde is als een steunaanvraag is ingediend.
Nu met de door verweerder op 16 mei 2007 ontvangen Gecombineerde opgave geen steunaanvraag is gedaan, is voor de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 19 van Verordening (EG) nr. 796/2004 in die Gecombineerde opgave geen plaats.
2.4.5 Het betoog dat verweerder appellant had moeten waarschuwen dat hij nagelaten had een kruisje te plaatsen ten teken dat hij zijn toeslagrechten wenste te gebruiken, miskent dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager is om duidelijk te maken of hij een uitbetaling wenst. Verweerder is niet verplicht om te treden in de eventuele motieven van een aanvrager om geen uitbetaling aan te vragen.
2.4.6 Voorzover appellant een beroep heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel geldt dat ingevolge vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen een dergelijk beroep niet kan leiden tot aanspraken op financiële voordelen in strijd met de Europese regelgeving. Dat beroep treft dan ook geen doel.
2.4.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Awb.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. C.M. Wolters, mr. S.C. Stuldreher en mr. C.J. Waterbolk in tegenwoordigheid van mr. F.W. du Marchie Sarvaas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010.
w.g. C.M. Wolters w.g. F.W. du Marchie Sarvaas