ECLI:NL:RVS:2024:798

Raad van State

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
202201765/2/A3, 202201777/2/A3, 202201778/2/A3, 202201781/2/A3, 202201829/2/A3 en 202201941/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake exploitatievergunningen voor passagiersvaart in Amsterdam

Op 27 februari 2024 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verschillende exploitanten van passagiersvaartuigen, waaronder Mokumboot B.V., Flagship Amsterdam B.V., IndySign B.V., Rederij Nassau B.V., en andere verzoekers, een voorlopige voorziening vroegen. Dit verzoek was gericht tegen uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022, waarbij exploitatievergunningen tot 1 maart 2024 waren verleend. De verzoekers stelden dat zij door het verstrijken van deze vergunningen in financiële nood zouden komen en vroegen de voorzieningenrechter om hen in staat te stellen hun vergunningen te blijven gebruiken totdat er een einduitspraak in de hoofdzaak zou zijn gedaan.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken beoordeeld op basis van de criteria van onverwijlde spoed en de continuïteit van de bedrijfsvoering. Voor de meeste verzoekers, zoals Mokumboot en Flagship Amsterdam, werd geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang was, omdat zij over voldoende andere vergunningen beschikten. Echter, voor [verzoeker sub 4], handelend onder de naam Rederij [bedrijf], werd vastgesteld dat het verlies van zijn vergunning een aanzienlijke bedreiging voor de continuïteit van zijn onderneming vormde. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het verzoek van [verzoeker sub 4] toe te wijzen, waardoor zijn vergunning geacht wordt te zijn verleend totdat er in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. De overige verzoeken werden afgewezen, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [verzoeker sub 4].

Uitspraak

202201765/2/A3, 202201777/2/A3, 202201778/2/A3, 202201781/2/A3,
202201829/2/A3 en 202201941/2/A3.
Datum uitspraak: 27 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2024 op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb) op de hoger beroepen van:
1.       Mokumboot B.V., gevestigd te Amsterdam,
2.       Flagship Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam,
3.       IndySign B.V. en Rederij Nassau B.V., beide gevestigd te Amsterdam,
4.       [verzoeker sub 4], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam [bedrijf],
5.       [verzoeker sub 5], wonend te Amsterdam, handelend onder de naam ElektroHaven, en
6.       Boaty B.V., gevestigd te Amsterdam,
verzoekers,
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 22 februari 2022 in zaken nrs. 21/780, 21/781, 21/782, 21/786, 21/788 en 21/1635, in de gedingen tussen:
Mokumboot, Flagship Amsterdam, IndySign en Rederij Nassau, [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en Boaty,
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Openbare zitting gehouden op 22 februari 2024 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.E.M. Polak, voorzieningenrechter
griffier: mr. S.R. Renkema
Verschenen:
Mokumboot, vertegenwoordigd door mr. J. Monster, rechtsbijstandverlener te Leiden;
Flagship Amsterdam, vertegenwoordigd door R.W. Emmelkamp, bijgestaan door mr. J. Monster;
IndySign en Rederij Nassau, vertegenwoordigd door mr. J. Monster;
[verzoeker sub 4], vertegenwoordigd door mr. J. Monster;
[verzoeker sub 5], bijgestaan door mr. J. Monster;
Boaty, vertegenwoordigd door mr. J. Monster;
het college, vertegenwoordigd door mr. B.G.J. van Wissen en mr. Y. Chaouki, bijgestaan door mr. B.S. Jaasma en mr. J.M. Huber, advocaten te Den Haag.
Het verzoek richt zich tegen de uitspraken van 22 februari 2022 van de rechtbank Amsterdam. Mokumboot, Flagship Amsterdam, IndySign, Rederij Nassau, [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en Boaty hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat zij van hun exploitatievergunningen die tot 1 maart 2024 zijn verleend, gebruik kunnen blijven maken totdat in de hoofdzaak een einduitspraak is gedaan.
De voorzieningenrechter
I.        wijst het verzoek, voor zover dat betrekking heeft op [verzoeker sub 4], handelend onder de naam Rederij [bedrijf], toe;
II.       bepaalt dat de aan [verzoeker sub 4], handelend onder de naam Rederij [bedrijf], op 4 juni 2020 verleende vergunning, kenmerk: WN2019-006438, ten behoeve van het vaartuig ‘Blue in Green’ met einddatum 1 maart 2024, wordt geacht te zijn verleend totdat in de hoofdzaak op het geding is beslist;
III.      wijst het verzoek voor het overige af;
IV.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij [verzoeker sub 4], handelend onder de naam Rederij [bedrijf], in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [verzoeker sub 4], handelend onder de naam Rederij [bedrijf], het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.
De voorzieningenrechter legt hierna uit hoe hij tot dit oordeel is gekomen.
Inleiding
Per 1 maart 2024 verlopen verschillende exploitatievergunningen van Mokumboot, Flagship Amsterdam, IndySign, Rederij Nassau, [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en Boaty. Dat houdt in dat zij per dat moment niet meer hun vaartuigen kunnen inzetten voor de passagiersvaart. De voorzieningenrechter heeft ter zitting medegedeeld dat de Afdeling ernaar streeft om later in 2024 uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Allereerst zal de voorzieningenrechter het toepasselijke beoordelingskader uiteenzetten. Daarna zal hij voor de verschillende ondernemingen, waarop de verzoeken om voorlopige voorziening betrekking hebben, uitleggen hoe dit beoordelingskader uitpakt.
Beoordelingskader
Voordat de voorzieningenrechter aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening toekomt, moet hij eerst, zoals artikel 8:81, eerste lid, van de Awb bepaalt, beoordelen of sprake is van onverwijlde spoed. Zoals de voorzieningenrechter van de Afdeling eerder heeft geoordeeld, bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:753, is een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. In dit verband heeft het college terecht betoogd dat geleden schade kan worden gevorderd als de Afdeling in de hoofdzaak oordeelt dat sprake is van een onrechtmatig besluit. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat verzoekers in een financiële noodsituatie zullen komen te verkeren. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
Als sprake is van een spoedeisend belang, dan zal de voorzieningenrechter bij de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken - zoals ter zitting ook is besproken - in dit geval afzien van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Deze procedure leent zich gelet op de complexiteit van de zaken daarvoor niet. Die complexiteit brengt met zich dat nader onderzoek nodig is. Dat zal in de bodemprocedure gebeuren. De voorzieningenrechter beperkt zich dan ook, als eerst is vastgesteld dat sprake is van een spoedeisend belang, tot een belangenafweging.
Uit de verzoeken om voorlopige voorzieningen van Mokumboot, Flagship Amsterdam, IndySign, Rederij Nassau, [verzoeker sub 4], [verzoeker sub 5] en Boaty leidt de voorzieningenrechter af dat het bij die verzoeken in alle gevallen gaat om financiële belangen die dus in de regel op zichzelf genomen geen spoedeisend belang opleveren. De voorzieningenrechter zal daarom bezien of de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht en of er dus toch sprake is van een spoedeisend belang.
Mokumboot
In het verzoek en ook desgevraagd ter zitting heeft Mokumboot niet aannemelijk gemaakt dat zij door het verlies per 1 maart 2024 van twee exploitatievergunningen voor achttien vaartuigen in het segment onbemand in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Zij beschikt dan nog steeds over zeven andere exploitatievergunningen voor veertig vaartuigen. Weliswaar verliest Mokumboot twee exploitatievergunningen, maar zij verkrijgt per 1 maart 2024 ook vijftien nieuwe exploitatievergunningen voor vijftien bemande vaartuigen en één exploitatievergunning voor tien onbemande vaartuigen. Daarmee is niet aannemelijk dat de continuïteit van Mokumboot door het verlies van twee exploitatievergunningen in het geding is als de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht. Mokumboot heeft dus geen spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook in zoverre worden afgewezen.
Flagship Amsterdam
Ook Flagship Amsterdam heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door het verlies per 1 maart 2024 van drie exploitatievergunningen voor drie vaartuigen in het segment bemand open in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Zij beschikt dan nog steeds over negen andere exploitatievergunningen voor negen vaartuigen. Weliswaar heeft het verlies van de exploitatievergunningen een impact op de bedrijfsvoering van Flagship Amsterdam, maar die impact is niet van die aard dat de einduitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Bovendien is gebleken dat Flagship verschillende exploitatievergunningen heeft overgenomen, waardoor zij na 1 maart 2024 met 37 vaartuigen kan blijven varen. Flagship Amsterdam heeft dus geen spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook in zoverre worden afgewezen.
IndySign en Rederij Nassau
IndySign en Rederij Nassau hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door het verlies per 1 maart 2024 van één exploitatievergunning voor één vaartuig in het segment klein en middelgroot in een financiële noodsituatie komen te verkeren. Zij beschikken dan nog steeds over vijf andere exploitatievergunningen voor vijf vaartuigen. Weliswaar verliezen IndySign en Rederij Nassau één exploitatievergunning, maar zij verkrijgen per 1 maart 2024 ook twee nieuwe exploitatievergunningen voor twee vaartuigen. Daarmee is niet aannemelijk dat de continuïteit van IndySign en Rederij Nassau door het verlies van één exploitatievergunning in het geding is als de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht. Desgevraagd ter zitting hebben zij dit niet betwist. IndySign en Rederij Nassau hebben dus geen spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook in zoverre worden afgewezen.
[verzoeker sub 5] (ElektroHaven)
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat ook [verzoeker sub 5] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het verlies per 1 maart 2024 van één exploitatievergunning voor één vaartuig in het segment bemand open in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Hij beschikt dan nog steeds over vier andere exploitatievergunningen voor vier vaartuigen. Weliswaar verliest [verzoeker sub 5] één exploitatievergunning, maar hij verkrijgt per 1 maart 2024 ook twee nieuwe exploitatievergunningen voor twee vaartuigen. Daarmee is niet aannemelijk dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 5] door het verlies van één exploitatievergunning in het geding is als de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht. Dit heeft [verzoeker sub 5] ter zitting desgevraagd ook niet betwist. [verzoeker sub 5] heeft dus geen spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook in zoverre worden afgewezen.
Boaty
Boaty heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door het verlies per 1 maart 2024 van twee exploitatievergunningen voor veertig vaartuig in het segment onbemand open in een financiële noodsituatie komt te verkeren. Zij beschikt dan nog steeds over twee andere exploitatievergunningen voor twintig vaartuigen. Bovendien verkrijgt Boaty per 1 maart 2024 één nieuwe exploitatievergunning voor tien vaartuigen. Weliswaar heeft het verlies van de twee exploitatievergunningen een impact op de bedrijfsvoering van Boaty, maar die impact is daarmee niet van die aard dat de einduitspraak in de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Niet is aannemelijk dat de continuïteit van Boaty door het verlies van twee exploitatievergunningen in het geding komt als de einduitspraak in de hoofdzaak wordt afgewacht. Dit heeft Boaty desgevraagd ter zitting ook niet betwist. Boaty heeft dus geen spoedeisend belang. Het verzoek om voorlopige voorziening moet dan ook in zoverre worden afgewezen.
[verzoeker sub 4] (Rederij [bedrijf])
[verzoeker sub 4] heeft wel aannemelijk gemaakt dat hij door het verlies per 1 maart 2024 van één exploitatievergunning voor één vaartuig in het segment bemand open in een financiële noodsituatie komt te verkeren in die zin dat de continuïteit van zijn bedrijfsvoering in het gedrang komt. Hij beschikt dan nog maar over één andere exploitatievergunning voor één vaartuig. Het verlies van één exploitatievergunning betekent dat [verzoeker sub 4] de helft van de aan hem verleende vergunningen verliest, wat een aanzienlijke inbreuk is op de continuïteit van de bedrijfsvoering. [verzoeker sub 4] heeft bovendien een onderbouwing overgelegd die zijn betoog ondersteunt. Het is aldus aannemelijk dat de continuïteit van het bedrijf van [verzoeker sub 4] in het geding komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen en [verzoeker sub 4] heeft dus een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal hierna de betrokken belangen afwegen en beoordelen of de voorziening daadwerkelijk moet worden getroffen.
Het belang van [verzoeker sub 4] bij toewijzing van de door hem gevraagde voorziening is naar het oordeel van de voorzieningenrechter groter dan het belang van het college bij afwijzing. [verzoeker sub 4] moet bij afwijzing dus de exploitatie van de helft van zijn onderneming staken en dat vormt een bedreiging van de continuïteit ervan. Daartegenover staat het belang van het college. De voorzieningenrechter acht het algemeen belang dat het college met het ingezette volumebeleid dient groot, maar niet is aannemelijk dat dat beleid, als [verzoeker sub 4] met één extra vaartuig mag blijven varen totdat de Afdeling in de bodemprocedure uitspraak zal hebben gedaan, wezenlijk in het geding komt. Als toewijzing van het verzoek van [verzoeker sub 4] al enige precedentwerking voor andere reders die zo’n verzoek niet of niet tijdig hebben gedaan zou moeten hebben, is er niet op voorhand aanleiding voor de vrees dat die werking, gelet op de op [verzoeker sub 4] toegespitste onderbouwing, getalsmatig zodanig zal zijn dat het volumebeleid wel wezenlijk in het geding komt en er capaciteitsproblemen zullen ontstaan. De voorzieningenrechter zal dan ook bepalen dat het verzoek om voorlopige voorziening, voor zover dat betrekking heeft op [verzoeker sub 4], zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter zal daarbij bepalen dat de aan [verzoeker sub 4] tot 1 maart 2024 verleende vergunning wordt geacht te zijn verleend totdat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak.
w.g. Polak
voorzieningenrechter
w.g. Renkema
griffier
1071