ECLI:NL:RBOBR:2025:2199

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
25/672
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen intrekking alcoholvergunning en kansspelautomatenvergunning door burgemeester

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een horecabedrijf, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn alcoholwetvergunning en de vergunning voor kansspelautomaten door de burgemeester van Eindhoven. Hij verzocht om schorsing van de intrekking tot de beslissing op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter oordeelde dat er twijfel bestond over het spoedeisend belang, maar gaf verzoeker het voordeel van de twijfel. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat het bezwaar van verzoeker bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen had. Dit oordeel was gebaseerd op een incident waarbij verzoeker betrokken was, dat leidde tot de intrekking van zijn vergunningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zich met een geweldsincident had bemoeid, terwijl hij onder invloed van alcohol was en dat er eerdere incidenten waren waarbij hij escalerend gedrag vertoonde. De burgemeester had terecht geconcludeerd dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor de intrekking van de vergunningen in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 25/672

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 april 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigden: mr. I. Soetens en mr. D. Boerrigter),
en

de burgemeester van de gemeente Eindhoven, de burgemeester

(gemachtigden: mr. B. Timmermans en mr. E.I. Jansen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over intrekking van een alcoholwetvergunning en een aanwezigheidsvergunning. Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt bij de burgemeester. Hij verzoekt daarnaast om een voorlopige voorziening die inhoudt dat het intrekkingsbesluit wordt geschorst tot zes weken nadat door de burgemeester op het bezwaar is beslist.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af
.Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Aan deze uitspraak is het volgende voorafgegaan.
2.1.
Verzoeker is eigenaar van [naam] (horecabedrijf) op het adres [adres] in [woonplaats] . Verzoeker heeft op 5 juni 2020 een alcoholwetvergunning gekregen voor het uitoefenen van een horecabedrijf op het adres [adres] in [woonplaats] en een aanwezigheidsvergunning voor het aanwezig hebben van twee speelautomaten in zijn horecabedrijf voor een periode van vier jaren. Op 17 april 2024 is deze laatste vergunning opnieuw verleend tot 12 april 2028.
2.2.
De politie heeft op 9 januari 2025 een bestuurlijke rapportage opgesteld over een geweldsincident dat heeft plaatsgevonden op zaterdag 7 december 2024 en aan de burgemeester gestuurd. Uit de bestuurlijke rapportage volgt – kort gezegd – dat verzoeker betrokken was bij dit geweldsincident en dat verzoeker onder invloed was van alcohol ten tijde van dit incident. Ook worden er vier andere meldingen weergegeven van verzoeker die staan geregistreerd in de politiesystemen.
2.3.
Op 23 januari 2025 heeft de politie nog een bestuurlijke rapportage opgemaakt en aan de burgemeester gestuurd. Deze bestuurlijke rapportage zag op de wijziging van de rechtsvorm van het horecabedrijf van verzoeker (van een eenmanszaak naar een besloten vennootschap) die niet is doorgegeven aan de gemeente Eindhoven.
2.4.
Op 23 januari 2025 heeft de burgemeester aan verzoeker een voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom gestuurd, voor het overtreden van artikel 3 van de Alcoholwet (het uitoefenen van een horecabedrijf zonder vergunning) gelet op de wijziging van de rechtsvorm. De last zou inhouden dat verzoeker zijn horecabedrijf gesloten moet houden. Concreet zicht op legalisatie was niet aanwezig. De reden daarvoor was dat de burgemeester een nieuwe aanvraag voor een alcoholwetvergunning zou afwijzen, omdat de burgemeester gelet op de bestuurlijke rapportage van 9 januari 2025 is gebleken dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Verzoeker heeft daarop op 3 februari 2025 een zienswijze ingediend.
2.5.
Op 20 februari 2025 wordt een nieuw voornemen gestuurd dat ziet op intrekking van de (in overweging 2.1. genoemde) alcoholwetvergunning, omdat de burgemeester vindt dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Op 27 februari 2025 heeft verzoeker een zienswijze ingediend tegen dit voornemen.
2.6.
Met het bestreden besluit van 12 maart 2025 heeft de burgemeester de alcoholwetvergunning van verzoeker ingetrokken op grond van artikel 31, eerste lid, onder b van de Alcoholwet en de aanwezigheidsvergunning op grond van artikel 30f, eerste lid en onder b, van de Wet op de Kansspelen (Wok)
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.7.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigden van verzoeker en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening moet de voorzieningenrechter eerst vaststellen dat verzoeker een spoedeisend belang heeft. [1] De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom hij dat vindt.
3.1.
Er is sprake van een spoedeisend belang als de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht, omdat anders een onomkeerbare situatie ontstaat. Verzoeker zegt dat een sluiting voor onbepaalde duur grote gevolgen zal hebben voor de inkomsten van verzoeker.
3.2.
De voorzieningenrechter vindt dat hiermee niet zonder meer is gegeven dat er sprake is van een (dreigende) onomkeerbare situatie waardoor de beslissing op het bezwaarschrift niet kan worden afgewacht. Het uitgangspunt is dat (grote) financiële gevolgen op zich geen spoedeisend belang oplevert. Als later blijkt dat het bestreden besluit onrechtmatig is en dat verzoeker daardoor schade heeft geleden, dan kan dit nadeel worden hersteld door middel van schadevergoeding. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat verzoeker in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen. [2]
3.3.
Verzoeker heeft in dit verband op de zitting toegelicht dat het bedrijf een sluiting tot de beslissing op bezwaar niet zal overleven. Hoewel verzoeker deze stelling verder niet met stukken heeft onderbouwd, zal de voorzieningenrechter hem het voordeel van de twijfel geven. De hoorzitting zal op 15 mei 2025 plaatsvinden en de verwachting is dat de beslissing op bezwaar dan 4 tot 6 weken later volgt. De burgemeester heeft op de zitting echter laten weten dat het ook iets langer zou kunnen gaan duren. Er is op dit moment dus nog geen duidelijk zicht op een beslissing op bezwaar en de termijn daarvoor kan (met inbegrip van de mogelijkheid van verlenging) lopen tot eind augustus 2025. Gesteld dat het zo lang zou duren, dan is het – met doorlopende kosten en geen inkomsten – aannemelijk dat die financiële noodsituatie zich in die periode wel aandient. Als de voorzieningenrechter heel strikt in de leer is, dan betekent dat eigenlijk dat op dit moment het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen en dat verzoeker een nieuw verzoek moet doen op het moment dat die financiële noodsituatie concreet wordt. Toch ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding om zich wat de spoedeisendheid betreft wat rekkelijker op te stellen, mede omdat de burgemeester daar ook geen punt van maakt.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
4. Nu het spoedeisend belang wordt aangenomen, moet er een beoordeling plaatsvinden of het bestreden besluit na bezwaar zal standhouden. Dit heet het voorlopig rechtmatigheidsoordeel. Dit betekent niet dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit toetst op de wijze waarop de burgemeester het in bezwaar moet heroverwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar van verzoeker redelijke kans van slagen heeft. Heeft het dat niet, dan wordt het verzoek in principe afgewezen. Heeft het dat wel, dan wordt het verzoek in principe toegewezen. Is er twijfel over, dan vindt er een belangenafweging plaats tussen het algemeen belang dat de burgemeester met het besluit wil dienen en het concrete belang van verzoeker.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen heeft. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.2.
Niet in geschil is dat op 7 december 2024 in [plaats] een incident heeft plaatsgevonden waarbij een persoon door twee beveiligers en verzoeker op de grond wordt gehouden. Verzoeker heeft daarbij plaatsgenomen bij het hoofd van de persoon. Wat de voorzieningenrechter betreft komt uit de (door de politie opgestelde) bestuurlijke rapportage van 9 januari 2025 en de daarin genoemde getuigenverklaringen voldoende duidelijk het volgende naar voren. Verzoeker heeft volgens de getuigen met zijn knie op het hoofd en of de nek van de persoon gedrukt. Diverse omstanders hebben daarover volgens een van de getuigen hun ontzetting dan wel afkeur uitgesproken. Hier tegenover staat op dit moment alleen verzoekers ontkenning dat hij genoemd geweld heeft toegepast. Dit is volgens de voorzieningenrechter onvoldoende om genoemde getuigenverklaringen te weerleggen. Verzoeker is door de politie aangehouden vanwege het door hem toegepaste geweld en zal door het openbaar ministerie worden gedagvaard voor het toegepaste geweld. Dat verzoeker zelf inschat dat de strafzaak alsnog wordt geseponeerd of dat hij door de strafrechter wordt vrijgesproken, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
4.3.
De voorzieningenrechter vindt dat de burgemeester het door verzoeker toegepaste geweld kan aanrekenen bij de beoordeling of verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is. Daarbij heeft de burgemeester ook uitgaan mogen gaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage. [3] Verzoeker heeft op zitting verklaard dat hij aan het werk was in zijn horecabedrijf. Daarmee is niet (meer) in geschil dat verzoeker in zijn professionele hoedanigheid als horeca-exploitant aanwezig was. Zijn gedrag kan dan ook in dat kader worden geplaatst. Verzoeker heeft vervolgens toegelicht dat de beveiliger van zijn horecabedrijf naar het incident was toe gegaan. Verzoeker heeft met zijn beveiliger de afspraak dat verzoeker de deur overneemt als de beveiliger deze verlaat. Verzoeker is echter niet bij zijn deur blijven staan, maar is ook naar het incident gegaan. Verzoeker heeft voor het eerst op de zitting verklaard dat hij zijn beveiliger vervolgens zou hebben gevraagd of het lukte de persoon in bedwang te houden. Daarop zou zijn beveiliger hebben geantwoord dat het niet lukte en aan verzoeker hebben gevraagd daarbij te helpen. Dat heeft verzoeker gedaan. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze nieuwe verklaring zonder onderbouwing (zoals bijvoorbeeld een verklaring van zijn beveiliger) onvoldoende is om te leiden tot zodanige twijfel aan die bevindingen in de bestuurlijke rapportage dat deze niet of niet volledig aan het besluit ten grondslag kunnen worden gelegd. De burgemeester heeft daar vervolgens nog onbestreden over gezegd dat zelfs als het zo zou zijn gegaan zoals verzoeker op zitting (voor het eerst) zegt, dat daar nog altijd geen rechtvaardiging voor is gegeven voor verzoeker om zijn horecabedrijf te verlaten en zich met het incident te bemoeien. De burgemeester merkt daarbij ook op dat op de camerabeelden is te zien dat verzoeker rustig vanaf zijn horecabedrijf naar de plaats van het incident loopt, zodat het voor hem niet aannemelijk is dat sprake was van een situatie waarin zijn bijstand nodig was.
4.4.
De voorzieningenrechter kan de burgemeester volgen als hij zegt dat verzoeker bij dit incident helemaal niets te zoeken had. Verzoeker is geen beveiliger en zijn betrokkenheid was ook niet nodig. Er waren al twee beveiligers die op de persoon zaten en de situatie werd daardoor tot bedaren gebracht. Verzoeker heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn beveiliger hem gevraagd heeft te helpen. Het door verzoeker toegepaste geweld is daarbij door de burgemeester terecht als buitensporig gekwalificeerd. Ook is (in verdere negatieve zin) van belang dat bij een alcoholtest bleek dat verzoeker 2.12 milligram alcohol per milliliter bloed testte. Daarbij kan de burgemeester er ook betekenis aan toekennen dat dit incident niet op zich staat. Bij vier eerdere incidenten – op 10 juni 2023 (tweemaal), 10 november 2023 en 4 augustus 2024 – was telkens sprake van een situatie waar verzoeker zich met iets bemoeide wat hij aan een beveiliger had moeten overlaten. Daarbij handelde verzoeker telkens niet de-escalerend, maar eerder escalerend en orde verstorend. Dat verzoeker heeft gesteld dat er tijdens één van deze incidenten geen beveiliger aanwezig is (de burgemeester heeft dit ook erkend op de zitting), maakt deze afweging voor verzoeker niet anders. Zoals de burgemeester op zitting terecht heeft gesteld, had verzoeker het in geval van escalatie de politie kunnen inschakelen. Ook werkt verzoeker bij herhaling niet mee met de politie of handhavers door niet naar hen te luisteren of zich denigrerend uit te laten. Het siert verzoeker dat hij daarvoor zijn excuses wil maken, maar dat verandert niets aan het feit dat de situaties zich wel hebben voorgedaan.
4.5.
Hoewel de bestuurlijke rapportage van 3 april 2025 is opgemaakt ná het bestreden besluit, kan dit door de burgemeester wel bij de beslissing op bezwaar worden betrokken. Uit deze bestuurlijke rapportage volgt dat verzoeker op twee verschillende dagen na de sluiting gedrag vertoonde dat door de politie als hinderlijk en vervelend werd ervaren. Zo heeft hij ongeveer 45 minuten rond de politie gehangen. Daarbij keek hij de politie continu indringend aan en werd niet helemaal duidelijk wat hij nu wilde. Ook op een andere dag verbleef verzoeker in de buurt van de politie en leek hij hen te filmen.
4.6.
Verzoeker heeft op de zitting gesteld dat er een bepaalde verbalisant is die ‘iets tegen verzoeker zou hebben’. Volgens verzoeker is deze verbalisant steeds betrokken bij de bestuurlijke rapportage en geldt dat ook voor de laatst genoemde rapportage. Verzoeker vindt de rapportage daarom ook gekleurd en eenzijdig. De voorzieningenrechter ziet voor deze stelling c.q. beschuldiging van verzoeker geen enkele aanknopingspunten. Integendeel, in de laatstgenoemde rapportage is ook een gesprek opgenomen met een ondernemer die zich ook kritisch uitlaat over het handelen van de burgemeester, door te zeggen dat dit ook niet handig is allemaal en dat de burgemeester nu ineens optreedt zonder gesprekken met verzoeker. Zo’n opmerking is juist in het voordeel van verzoeker, al is het maar omdat hijzelf (ook) bepleit dat als in zijn geval had moeten worden opgetreden door de burgemeester hij met een waarschuwing had kunnen volstaan. Dat het zou gaan om een eenzijdig beeld in de bestuurlijke rapportage, haalt de voorzieningenrechter er dan ook niet uit.
4.7.
De intrekking van de alcoholvergunning en (daarmee samenhangend) de intrekking van de aanwezigheidsvergunning zal onmiskenbaar grote gevolgen hebben voor verzoeker. Maar de burgemeester merkt terecht op dat als eenmaal komt vast te staan dat verzoeker in enig opzicht van slecht levensgedrag is, de wet eigenlijk geen ruimte laat om in het kader van evenredigheid toch van intrekking van de vergunningen af te zien (en al dan niet te volstaan met een waarschuwing). Dat is een bewuste en goed te volgen keuze van de wetgever, omdat anders de situatie zich kan voordoen dat iemand die niet meer voldoet aan de – terecht strenge – wettelijke criteria toch een alcoholvergunning kan behouden.

Conclusie en gevolgen

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het bestreden besluit niet zal schorsen en het horecabedrijf van verzoeker hangende de bezwaarprocedure gesloten blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. V.A.C.M. Vonk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:798.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2021, ECLI:RVS:2021:2826.