ECLI:NL:RBZWB:2025:1449
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake invorderingsbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda
Op 13 maart 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen invorderingsbesluiten van het college, gedateerd 22 januari 2025 en 11 februari 2025, en heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Het college heeft in totaal € 30.000,- aan verbeurde dwangsommen in te vorderen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Dit houdt in dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht, omdat de gevolgen van de uitvoering van het besluit anders onomkeerbaar zouden zijn. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang. Een financieel belang op zichzelf is niet voldoende om een voorlopige voorziening te treffen, tenzij er een financiële noodsituatie dreigt.
Verzoekster heeft in reactie op een brief van de rechtbank, waarin zij werd gewezen op de rechtspraak, gesteld dat de levensvatbaarheid van haar onderneming in gevaar komt door de invorderingsbesluiten. Ook heeft zij aangegeven dat zij windbreekgaas op haar perceel wil plaatsen om schade te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat verzoekster niet met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd dat er een financiële noodsituatie dreigt. Bovendien zou schorsing van de bestreden besluiten niet voorkomen dat het college nieuwe of hogere last onder dwangsom zou opleggen.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.