ECLI:NL:RBROT:2025:4173

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
ROT 25/1984
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking toestemming beveiligingswerkzaamheden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft de intrekking van de aan verzoeker verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verzoeker, een ondernemer uit 's-Gravendeel, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam, die op 11 februari 2025 de toestemming heeft ingetrokken. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij zonder deze toestemming in financiële problemen komt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 31 maart 2025, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en enkele andere personen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Hoewel verzoeker aangeeft dat hij al een maand zonder inkomsten zit en mogelijk failliet zal gaan, heeft hij geen bewijs geleverd van zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter wijst erop dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Bovendien is gebleken dat de onderneming van verzoeker nog steeds operationeel is en dat hij ook verbonden is aan andere bedrijven. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat er in afwachting van de beslissing op bezwaar een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat het besluit van de korpschef niet evident onrechtmatig is, gezien de motivering die aan de intrekking ten grondslag ligt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1984

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 april 2025 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit 's-Gravendeel, verzoeker

(gemachtigde: mr. M.T. Smits),
en

de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam, de korpschef

(gemachtigden: mr. M. Tunissen en mr. V. Vermeulen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de intrekking van de aan verzoeker verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verzoeker is het hier niet mee eens en heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 11 februari 2025 heeft de korpschef de toestemming van verzoeker ingetrokken om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 31 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van [persoon A] en [persoon B] , en de gemachtigden van de korpschef.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

3. Aan verzoeker is op 26 januari 2023 door de korpschef toestemming verleend voor het verrichten van werkzaamheden voor het bedrijf [naam bedrijf] B.V. h.o.d.n. [1] [handelsnaam] , toen gevestigd in Strijen (hierna: [handelsnaam] ). Met het primaire besluit heeft de korpschef deze toestemming ingetrokken vanwege feiten en omstandigheden op grond waarvan de korpschef verzoeker onvoldoende integer en betrouwbaar vindt. [2] Daaraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat verzoeker meermalen een voorstelling van zaken heeft gegeven die volgens de korpschef niet in lijn is met de werkelijke situatie.
Verzoeker heeft op 11 juni 2024 een schriftelijke waarschuwing ontvangen omdat verzoeker bij een snelheidsovertreding op 8 oktober 2023 geen rijbewijs kon tonen. Verzoeker heeft daarbij desgevraagd verklaard in het bezit te zijn van een Kroatisch rijbewijs. Verzoekers rijbewijs is naar aanleiding hiervan op 18 maart 2024 gevorderd, waarbij verzoeker tot 30 maart 2024 de gelegenheid kreeg het rijbewijs in te leveren. Verzoeker zou zich bij het incident recalcitrant en onbehoorlijk hebben gedragen. Verzoeker heeft het rijbewijs niet ingeleverd. Navraag door de RDW heeft geleid tot de informatie dat er geen rijbewijs in Kroatië aan verzoeker is afgegeven, waardoor naast de snelheidsovertreding ook het feit ‘rijden zonder rijbewijs’ ten laste zal worden gelegd aan verzoeker. Verzoeker heeft tijdens een zienswijzegesprek op 22 mei 2024 verklaard te hebben gelogen over het Kroatische rijbewijs en daar spijt van te hebben. Verzoeker heeft voor wat betreft het rijbewijs niet de waarheid verteld.
Ten aanzien van [persoon A] (verzoekers schoonvader) heeft verzoeker verklaard dat hij alleen advieswerkzaamheden heeft verricht, terwijl uit onderzoek is gebleken dat verzoekers schoonvader onder andere op de hoogte is van (volgens de korpschef) bedrijfsgevoelige informatie, zijn rol veel meer is ingebed in de bedrijfsvoering en hij een daadwerkelijke invloed heeft op de dagelijkse beveiligingsactiviteiten. Daarnaast heeft [persoon A] in (een) mail(s) zichzelf aangeduid als kwaliteitsadviseur van [handelsnaam] .
Ten aanzien van [persoon C] (verzoekers zwager) heeft verzoeker verklaard dat hij in de periode 5 juli 2023 tot en met 5 juli 2024 geen stage kon lopen vanwege ziekte, terwijl deze stelling niet overeenkomt met wat verzoekers zwager op zijn LinkedIn-profiel heeft geplaatst.
Ten aanzien van [persoon B] (verzoekers echtgenote) heeft verzoeker in eerste instantie de indruk gewekt dat zij geen (beveiligings)werkzaamheden uitvoert en alleen maar toegang heeft tot het pand en kantoorruimte, maar volgens de korpschef heeft de echtgenote een grotere rol in het bedrijf. Tijdens latere gesprekken met verzoekers echtgenote wordt steeds meer gesproken over andere werkzaamheden, zoals het geven van advies met betrekking tot bedrijfskunde, het in theorie kunnen inzien van ontslag- en waarschuwingsbrieven en een verklaring van de echtgenote dat zij in oktober 2024 4,9 % eigenaar wordt van een holding waar [handelsnaam] onder valt.
De korpschef heeft geconcludeerd dat het intrekken van verzoekers toestemming noodzakelijk is gelet op het maatschappelijk belang dat is gediend met een betrouwbare veiligheidszorg en betrouwbare en goed functionerende bedrijfstak.
4. Verzoeker is het niet eens met de intrekking van de toestemming. Verzoeker wil met deze procedure bereiken dat de intrekking wordt geschorst zodat hij zijn werkzaamheden kan blijven verrichten.
Spoedeisend belang
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te kijken of er sprake is van een spoedeisend belang, voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld. Concreet betekent dit dat van verzoeker niet kan worden gevergd dat hij de beslissing op het bezwaarschrift afwacht.
6. Verzoeker heeft aangevoerd dat, naast de aard van het besluit, het spoedeisend belang erin is gelegen dat verzoeker zelf al ruim een maand zonder inkomsten zit en blijft zitten. Niet gegenereerde inkomsten kan verzoeker niet aantonen. Verzoeker heeft zijn inkomen (naast het inkomen van zijn partner) nodig om te kunnen voorzien in zijn levensonderhoud en de vaste lasten (zowel zakelijk als privé) te kunnen betalen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij mogelijk failliet zal gaan als deze situatie langer voortduurt. Daarnaast voert verzoeker aan dat de toestemming onder het eigendomsrecht valt en het kunnen beschikken over de toestemming op zichzelf een spoedeisend belang oplevert.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Op grond van vaste rechtspraak vormt een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn indien aannemelijk is dat verzoeker zal komen te verkeren in een financiële noodsituatie. [3] Hoewel de voorzieningenrechter aanneemt dat verzoeker door het bestreden besluit zelf geen inkomsten uit beveiligingswerkzaamheden meer kan genereren, is niet aannemelijk gemaakt dat dit leidt tot een financiële noodsituatie. Ter zitting is gebleken dat [handelsnaam] nog steeds operabel is en personeel heeft dat werkzaamheden verricht. Volgens verzoeker gaat dit om 7-10 personen op vaste basis en 35 personen op incidentele basis. Dat door die werkzaamheden geen inkomsten voor verzoeker als directeur worden gegeneerd, heeft verzoeker niet met stukken onderbouwd. Verder is verzoeker naast [handelsnaam] aan vijf andere ondernemingen verbonden als directeur en heeft hij niet onderbouwd dat hij uit die ondernemingen geen inkomsten heeft. Voor wat betreft de privélasten geldt dat de echtgenote van verzoeker ook een inkomen heeft. Verzoeker heeft geen enkel stuk overgelegd om inzicht te geven in zijn financiële situatie en zijn stellingen dat de vaste lasten niet kunnen worden betaald en hij dreigt failliet te gaan, te onderbouwen. De voorzieningenrechter neemt ook in aanmerking dat de korpschef op de zitting heeft aangegeven dat hij verwacht begin mei een beslissing op bezwaar te nemen. De voorzieningenrechter komt op grond van dit alles tot het oordeel dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat in afwachting van de beslissing op bezwaar een voorlopige voorziening wordt getroffen.
8. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter onvoldoende onderbouwd dat sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van de korpschef evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel. De korpschef heeft in het bestreden besluit een gemotiveerd standpunt ingenomen waarom verzoeker onvoldoende betrouwbaar en integer wordt geacht. Deze motivering is niet evident ontoereikend of onjuist.

Conclusie en gevolgen

9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Er is daarnaast geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.handelend onder de naam
2.Op basis van de artikelen 7, tweede en vijfde lid van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en punt 3.3, onder b van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Bpbr).
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2024:798.