In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De zaak betreft de intrekking van de aan verzoeker verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten. Verzoeker, een ondernemer uit 's-Gravendeel, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de korpschef van de politie, eenheid Rotterdam, die op 11 februari 2025 de toestemming heeft ingetrokken. Verzoeker heeft verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij stelt dat hij zonder deze toestemming in financiële problemen komt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 31 maart 2025, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en enkele andere personen aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. Hoewel verzoeker aangeeft dat hij al een maand zonder inkomsten zit en mogelijk failliet zal gaan, heeft hij geen bewijs geleverd van zijn financiële situatie. De voorzieningenrechter wijst erop dat een financieel belang op zichzelf niet voldoende is om een voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Bovendien is gebleken dat de onderneming van verzoeker nog steeds operationeel is en dat hij ook verbonden is aan andere bedrijven. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen sprake is van een spoedeisend belang dat rechtvaardigt dat er in afwachting van de beslissing op bezwaar een voorlopige voorziening wordt getroffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en stelt dat het besluit van de korpschef niet evident onrechtmatig is, gezien de motivering die aan de intrekking ten grondslag ligt.