ECLI:NL:RBAMS:2024:3325

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 juni 2024
Zaaknummer
AMS 24/2520
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake pilot venstertijden op- en afstapvoorzieningen voor rondvaartboten in Amsterdam

Op 7 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen Rederij [naam] en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen het besluit tot het instellen van een pilot voor venstertijden voor op- en afstapvoorzieningen voor rondvaartboten. Verzoekster, Rederij [naam], heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om opschorting van de beperking van de op- en afstapmogelijkheden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond en er geen evidente onrechtmatigheid van het besluit is vastgesteld. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster weliswaar financiële schade kan lijden, maar dat dit op zichzelf niet voldoende is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat de wettelijke termijnen voor de bezwaarprocedure in acht moeten worden genomen en dat er geen reden is om aan te nemen dat het besluit evident onrechtmatig is. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. P. Tanis, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/2520

uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2024 in de zaak tussen

Rederij [naam] ., te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigde: mr. J. Witvoet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. E.G. Blees en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit tot instellen van de pilot venstertijden op- en afstapvoorzieningen [adres] .
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft verzoekster verzocht een voorlopige voorziening te treffen strekkende tot opschorting van (het besluit tot) de beperking van de op- en afstapmogelijkheden aan de [adres] .
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [namen] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verweerder heeft op 22 maart 2024 een brief gestuurd aan diverse rederijen, waaronder verzoekster. Hierin wordt de start aangekondigd van de pilot ‘Beperken op- en afstapvoorzieningen rondvaarten [adres] ’ per 1 mei 2024. Rederijen die gebruik maken van de op- en afstapvoorzieningen moeten rekening houden met venstertijden en het aanmeerverbod in acht nemen. Vóór 13.00 uur en na 18.00 uur geldt er volgens de brief een strikt aanmeerverbod bij de openbare op- en afstapvoorzieningen van de [adres] . De pilot is een onderdeel van het Uitvoeringsprogramma Aanpak Binnenstad 2023.
2.2.
Verzoekster heeft op 28 maart 2024 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 5 april 2024 te kennen gegeven dat verzoeker dit prematuur heeft ingediend, omdat volgens verweerder op dat moment nog geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.3.
Op 25 april 2024 is het besluit van verweerder ‘Pilot venstertijden op- en afstapvoorzieningen [adres] ’ gepubliceerd in het Gemeenteblad. [1] Er wordt met dat besluit een (aan)meerverbod ingesteld op drie locaties [2] aan de [adres] . Voor passagiersvaartuigen waar een exploitatievergunning voor is verleend wordt een uitzondering gemaakt voor het kortstondig in- of uitstappen van passagiers in de tijdsperiode tussen 13:00 uur en 20:00 uur (hierna: de venstertijden). De pilot start 1 mei 2024 en zal eindigen op 1 oktober 2024.
2.4.
Partijen zijn het er over eens dat het bezwaarschrift en de voorlopige voorziening zien op het besluit van 25 april 2024.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Voordat de voorzieningenrechter toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek, moet zij eerst beoordelen of daar sprake van is.
5. Verzoekster heeft in dat kader aangevoerd dat zij als gevolg van het besluit forse financiële schade lijdt. De omzet buiten de venstertijden valt weg, terwijl de vaste lasten doorlopen en verhoudingsgewijs zelfs toenemen. Een conservatieve schatting is dat er sprake is van een omzetverlies van 30%. Ook heeft het besluit gevolgen voor het personeelsbestand en de mogelijkheid tot inzetten van personeel.
6. De hoogste bestuursrechter heeft al overwogen dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat verzoekster in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen. [3] De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat verzoekster inkomsten zal derven als gevolg van het besluit, maar uit de overgelegde onderbouwing kan niet worden afgeleid dat voornoemde noodsituatie zich zal voordoen. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is het bovendien nog mogelijk dat na afloop van de bodemzaak schadevergoeding of nadeelcompensatie wordt toegekend als blijkt dat verweerder (on)rechtmatig heeft gehandeld.
7. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat er ook een spoedeisend belang is omdat de bezwaarprocedure lang zal duren en de termijn van de pilot dan al voor een groot deel is verstreken. Verweerder heeft zelfs in de ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift al meegedeeld dat de termijn waarbinnen op het bezwaar zal worden beslist wordt verlengd met zes weken. Dat is weinig hoopgevend, aldus verzoekster.
8. De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoekster een voortvarende behandeling van de bezwaarprocedure wenst. Het bestreden besluit dateert echter van 25 april 2024. Verweerder heeft een wettelijke termijn van zes weken waarbinnen op het bezwaarschrift dient te worden beslist. Deze beslissing kan wettelijk ook nog met zes weken verdaagd worden. [4] Bovendien heeft verweerder op de zitting aangegeven dat er nog meer bezwaarschriften zijn ingediend en dat er binnen twee tot vier weken een hoorzitting zal worden gehouden. Het feit dat verweerder gebruik maakt van de wettelijke mogelijkheden is op zichzelf beschouwd dan ook geen reden om een spoedeisend belang aan te nemen.
9. Ten slotte heeft verzoekster naar voren gebracht dat bij de beoordeling van het aannemen van spoedeisend belang dient te worden betrokken dat zij nagenoeg geen voorbereidingstijd heeft gehad om de gevolgen van het besluit te kunnen doorvoeren in de bedrijfsvoering. Het besluit dateert immers van 25 april 2024 en de ingangsdatum van de pilot is 1 mei 2024.
10. De voorzieningenrechter stelt voorop dat er inderdaad een zeer korte tijd zit tussen de datum van het besluit en de ingangsdatum van de pilot. Het had verweerder daarom ook gesierd als er gelet op de belangen van verzoekster (en de andere rederijen) eerder was overgegaan tot bekendmaking van het besluit. Echter, zoals ook door verweerder aangegeven, wist verzoekster al wel langere tijd van het ophanden zijn van deze pilot. Eind 2022 is de pilot besproken in de gemeenteraad. In 2023 is er meerdere keren contact geweest tussen verweerder en verzoekster over de voortgang van de pilot. Hierbij was duidelijk dat er (op enig moment) een beperking zat aan te komen op het gebruik van de betreffende steigers voor op- en afstappen. Daarnaast is er door verweerder op 22 maart 2024 een brief gestuurd aan verzoekster. Ook om die reden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang worden ontleend.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze door verzoekster aangevoerde redenen ook niet tezamen genomen maken dat sprake is van zo’n spoedeisend belang dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
12. Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat er nog aanleiding kan bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar indien het besluit evident onrechtmatig is. Het is de voorzieningenrechter echter niet gebleken dat daar sprake van is. Daarbij is relevant dat het bestreden besluit een motivering bevat van de met het besluit gediende belangen, namelijk het terugdringen van overlast en het verbeteren van de leefbaarheid. Maar aan de andere kant heeft verweerder, door het instellen van ruime venstertijden gedurende de piekuren, de belangen van verzoekster (en de andere rederijen) zichtbaar betrokken bij de besluitvorming.

Conclusie en gevolgen

13.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat het besluit niet wordt geschorst.
13.2.
Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Nr. 188052
2.Ter hoogte van de percelen 32, 197 en 224.
3.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:753 en 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:798
4.Artikel 7:10 van de Awb.