ECLI:NL:RVS:2024:1653

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
202401408/1/V3 en 202401408/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake asielaanvraag vreemdeling

Op 19 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris op 5 februari 2024 niet in behandeling was genomen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De Afdeling heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije behandeld en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De staatssecretaris had onvoldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten niet in zijn overwegingen had betrokken. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.

De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.

Uitspraak

202401408/1/V3 en 202401408/2/V3.
Datum uitspraak: 19 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024 in zaak nr. NL24.4396 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2024 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 28 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de in de eerste grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, beantwoord in haar uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       De staatssecretaris komt in zijn tweede grief terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten en de slechte opvangvoorzieningen, geen aanleiding ziet om de asielaanvraag in behandeling te nemen op grond van zijn discretionaire bevoegdheid uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze omstandigheden heeft hij namelijk al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De staatssecretaris verwijst hierbij terecht naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3164, onder 4. Daarbij volgt uit de overweging hiervoor, in aansluiting op de uitspraak van 29 februari 2024, dat er in het algemeen geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Ook voor het overige is er geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024 in zaak nr. NL24.4396;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024
18-1073