ECLI:NL:RVS:2024:1653
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake asielaanvraag vreemdeling
Op 19 april 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 28 februari 2024. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris op 5 februari 2024 niet in behandeling was genomen. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De Afdeling heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije behandeld en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De staatssecretaris had onvoldoende gemotiveerd waarom hij de verklaringen van de vreemdeling over mishandeling door de Bulgaarse autoriteiten niet in zijn overwegingen had betrokken. De Afdeling oordeelde dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.