ECLI:NL:RBDHA:2024:15994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
NL24.29583
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de minister ervan uit mag gaan dat alle lidstaten van de EU het Unierecht en de erkende grondrechten respecteren. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke ervaringen van eiser, zoals het ondergaan van geweld en detentie zonder rechterlijke tussenkomst, niet voldoende zijn onderbouwd en geen bijzondere individuele omstandigheden vormen die de overdracht aan Bulgarije onredelijk zouden maken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en bekendgemaakt op 8 augustus 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.29583
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R. Bom),

en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: P.M.W. Jans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 juli 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Dient de minister de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van den Dublinverordening?
5. Eiser is van mening dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser meent dat er sprake is van systeemfouten in de asiel- en opvangprocedure. In Bulgarije is hij geslagen door de politie en heeft hij elektrische schokken gehad. Verder heeft hij 50 dagen in detentie gezeten en is hij in die tijd niet voorgeleid aan een rechter en heeft hij ook geen rechtsbijstand gekregen. De minister heeft voornoemde ten onrechte niet betrokken bij de beoordeling van artikel 17 van de Dublinverordening.
6. De rechtbank overweegt dat de minister in zijn algemeenheid ten aanzien van lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de minister ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank oordeelt dat eiser hier niet in is geslaagd. In de persoonlijke ervaringen die eiser heeft aangevoerd, te weten dat hij zonder rechterlijke tussenkomst 50 dagen in detentie heeft gezeten, is geslagen door de politie en elektrische schokken van hen heeft ontvangen, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Eiser heeft zijn verklaringen over wat hem in Bulgarije zou zijn overkomen in de eerste plaats niet onderbouwd. Daarnaast stelt de minister terecht dat eiser over de gestelde behandeling moet klagen bij de Bulgaarse autoriteiten en dat niet gebleken is dat die eiser niet kunnen of willen helpen.
8. De minister heeft de gestelde persoonlijke ervaringen niet hoeven aan te merken als een bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat de overdracht van eiser aan Bulgarije van een onevenredige hardheid getuigt. Uit vaste rechtspraak volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of er zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen.2 Om deze reden heeft de minister voldoende gemotiveerd dat de verklaringen over de persoonlijke ervaringen van eiser geen aanleiding vormen om de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraken ECLI:NL:RVS:2014:3164 en ECLI:NL:RVS:2024:1653.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van zijn proceskosten krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van K.L.H. Thomas, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 augustus 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.