ECLI:NL:RBDHA:2024:15994
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 25 juli 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de minister in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat de minister ervan uit mag gaan dat alle lidstaten van de EU het Unierecht en de erkende grondrechten respecteren. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke ervaringen van eiser, zoals het ondergaan van geweld en detentie zonder rechterlijke tussenkomst, niet voldoende zijn onderbouwd en geen bijzondere individuele omstandigheden vormen die de overdracht aan Bulgarije onredelijk zouden maken.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.J. Catsburg en bekendgemaakt op 8 augustus 2024. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.