ECLI:NL:RBDHA:2024:12156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 27 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. N.D. Schraa, is niet verschenen op de zitting van 16 juli 2024, waar de gemachtigde van de minister, mr. S. Alberts, wel aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, gezien de systematische pushbacks in Kroatië. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende heeft onderbouwd dat de situatie in Kroatië niet leidt tot een reëel risico op onmenselijke behandeling van Dublinclaimanten. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Nederland aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan en dat de Kroatische autoriteiten bereid zijn individuele garanties te geven.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de minister artikel 17 van de Dublinverordening ten onrechte niet heeft toegepast, omdat hij bijzondere, individuele omstandigheden heeft die een overdracht aan Kroatië van onevenredige hardheid zouden getuigen. De rechtbank oordeelt echter dat de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië niet relevant zijn voor de beoordeling onder artikel 17, aangezien deze al zijn meegewogen in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat het hebben van familie in Nederland op zich niet voldoende is voor toepassing van artikel 17.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26319

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. N.D. Schraa),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. S. Alberts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om voorlopige voorziening, op 16 juli 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister heeft aan de zitting deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eiser betoogt dat de minister ten opzichte van Kroatië ten onrechte is uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij verwijst hierbij ter onderbouwing naar de openbare landeninformatie [2] , waaruit blijkt dat er in Kroatië systematische pushbacks plaatsvinden. Deze landeninformatie is tegenstrijdig met de informatie die verkregen is van de Kroatische autoriteiten, waar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september [3] grotendeels op is gebaseerd. Eiser wijst erop dat dergelijke pushbacks aan de buitengrenzen van Kroatië vragen oproepen over de behandeling van Dublinclaimanten in Kroatië. Hij is zelf ook slachtoffer geworden van pushbacks en een onmenselijke behandeling in Kroatië. De minister heeft de verklaringen van eiser over deze omstandigheden niet voldoende betrokken bij de bestreden besluitvorming. Gelet op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 27 maart 2024 [4] , heeft de minister ten onrechte de geloofwaardigheid van de verklaring van eiser niet beoordeeld. Eiser verwijst ook naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2024 [5] , waaruit blijkt dat de minister eerst rekening moet houden met de informatie die door eiser is aangeleverd en daarna pas met de openbare bronnen over de algemene situatie. Uit de voorgenoemde uitspraken kan de conclusie worden getrokken dat het aan de minister is om te onderbouwen dat Dublinclaimanten in Kroatië geen risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. De minister heeft dit onvoldoende gedaan. Daarnaast heeft de Afdeling in de uitspraak van 13 september alleen geoordeeld over de vraag of Dublinclaimanten het risico lopen op pushbacks. De Afdeling heeft dus niet geoordeeld over de vraag of de slechte behandeling van asielzoekers en het geweld dat wordt gepleegd dusdanig is dat sprake is van een reëel risico op een onmenselijke behandeling na overdracht. Eiser voert aan dat daarvan sprake is en dat artikel 3 van het EVRM aan zijn overdracht in de weg staat.. Hij wijst in dit kader op het Lighthouse Reports artikel van 8 december 2022 waaruit blijkt dat asielzoekers achterin politiebusjes worden opgesloten. De minister stelt zich verder ten onrechte op het standpunt dat er een onafhankelijk monitoringsmechanisme is ingesteld en daarom geen sprake is van onwelwillendheid van de Kroatische autoriteiten. Uit het rapport van Center for Peace Studies van 10 december 2022 blijkt namelijk dat dit toezicht niet effectief is.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat ten opzichte van Kroatië kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Dit is de eerste uitspraak waarin de Afdeling opnieuw oordeelt over de situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten sinds de uitspraken van 13 april 2022. [6] De Afdeling heeft de minister toen de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. Bij uitspraak van 13 september 2023 is geoordeeld dat Nederland aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Uit de in het kader van dat onderzoek verkregen informatie van de Kroatische autoriteiten volgt naar het oordeel van de Afdeling dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben zich ook bereid verklaard om in voorkomende gevallen individuele garanties af te geven. Op basis van deze bevindingen heeft de Afdeling geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Eiser heeft een beroep gedaan op de uitspraak van 27 maart 2024, van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch waarin werd gekomen tot een andere bewijslastverdeling op basis van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 februari 2023. De rechtbank volgt die motivering niet en leidt uit dit arrest niet af dat er tot een andere bewijslastverdeling wordt gekomen dan eerder werd aangenomen in bijvoorbeeld het arrest Jawo. [7] Uit het arrest van 29 februari 2024 volgt namelijk dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan de minister om deze informatie te onderzoeken en te beoordelen. Daarbij dient de minister in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. Als sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat er in het geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat, moet van die overdracht worden afgezien, tenzij individuele garanties worden gevraagd en verstrekt en deze geloofwaardig en toereikend zijn om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. [8] In het bestreden besluit heeft de minister de verklaringen van eiser over pushbacks en geweld in Kroatië weliswaar niet op geloofwaardigheid beoordeeld, maar de minister heeft toegelicht dat deze verklaringen niet maken dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op zitting heeft de minister dit nader toegelicht en gesteld dat deze verklaringen zien op de situatie aan de grens en niet op de situatie van eiser als Dublinterugkeerder. Anders dan eiser stelt heeft de minister de verklaringen van eiser afdoende meegewogen bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Over de behandeling van asielzoekers zoals beschreven in het artikel van Lighthouse Report heeft de minister op zitting terecht opgemerkt dat dit ziet op asielzoekers die zich aan de buitengrens bevinden en de pushbacks die daar plaatsvinden. . Niet aannemelijk is dat eiser als Dublinterugkeerder in een dergelijke situatie terecht zal komen. De Afdeling heeft bovendien in een andere uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat dit rapport geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat Dublinclaimanten niet worden opgenomen in de nationale asielprocedure. [9] Eiser wordt middels een claimakkoord overgedragen, zodat het voor de Kroatische autoriteiten duidelijk is dat eiser een Dublinterugkeerder is. Omdat de rechtbank tot de conclusie komt dat de minister terecht uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Over de gestelde ineffectiviteit van het monitoringsmechanisme merkt de rechtbank op dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 september 2023 de brief van de Tweede Kamer heeft betrokken waarin het monitoringsmechanisme is benoemd en eveneens de kritiek hierop. [10]
Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening en zijn asielaanvraag onverplicht aan zich had moeten trekken. Hij wijst daarbij op zijn eigen verklaringen waaruit volgt dat hij in Kroatië zelf slachtoffer is geworden van pushbacks en mishandeling. Eiser verbaast zich over het feit dat de minister in het bestreden besluit overweegt dat de in de zienswijze aangevoerde omstandigheden niet relevant zijn bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden, nu deze als zijn betrokken bij de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser stelt dat deze omstandigheden wel degelijk van belang zijn en verwijst hierbij naar verschillende uitspraken van deze rechtbank. [11] Ook heeft eiser familie wonen in Nederland en zou hij graag bij hen blijven, omdat hij in Kroatië geen familie heeft.
6.1.
Dit betoogt slaagt niet. De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [12] Er is in het bestreden besluit terecht geoordeeld dat de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië niet hoeven te worden betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, als deze omstandigheden al voldoende zijn betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2024. [13] Ook het hebben van familie in Nederland is niet voldoende voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening, nu eiser ook niet heeft toegelicht wie zijn familieleden zijn.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de minister de asielaanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Lighthouse Reports, ‘Europe’s Black Sites’, 8 december 2022 en Centre for Peace Studies, ‘Human Rights Violations at Croatian Borders’, 10 december 2022.
3.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
4.Rb Den Haag, zp. Den Bosch, 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267.
5.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:C:2024:195.
6.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043.
7.HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
8.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 72.
10.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411 en Beslisnota Tweede Kamer d.d. 21 december 2020 (nr. 4392657).
11.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem 9 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:21350 en Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam 11 september 2023, NL23.117777 (niet gepubliceerd).
12.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.