ECLI:NL:RBDHA:2024:12856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.25955
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische asielzoeker, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 30 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Kroatië slachtoffer is geweest van pushbacks en mensonterende behandeling door de autoriteiten, en dat hij daarom niet veilig kan worden overgedragen aan Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Kroatië.

De rechtbank concludeert dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25955

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. S. Oukil),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister
(gemachtigde: mr. B.W. Zagers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 24 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening (NL24.25956), op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 14 maart 2024 aanvaard.
Beroepsgronden
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Kroatië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser voert hiertoe aan dat hij in Kroatië slachtoffer is geweest van pusbacks, en vernederende en mensonterende behandeling aan de hand van de Kroatische autoriteiten, waaronder detentie. Ter onderbouwing heeft eiser twee getuigenverklaringen overgelegd. Ook wijst eiser op de openbare landeninformatie, waaronder het Blackbook of Pushbacks [2] en een artikel van Human Rights Watch [3] . Er zijn volgens eiser geen aanwijzingen dat Dublinterugkeerders niet bloot worden gesteld aan de beschreven gebeurtenissen. Bovendien stellen ngo’s geen mogelijkheid te hebben om specifieke informatie over Dublinoverdrachten te vergaren. Eiser verwijst in dit kader naar het AIDA rapport, update 2023. [4] Verder voert eiser aan dat de minister ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat hij als asielzoeker, die slachtoffer is geweest van foltering en detentie onder mensonterende omstandigheden, niet als bijzonder kwetsbaar zou kunnen worden aangemerkt als bedoeld in het arrest Tarakhel. [5] Verder verwijst eiser naar het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 [6] waaruit volgens eiser volgt dat de Dublinverordening gelezen in het licht van artikel 4 van het EU-Handvest een medewerkingsplicht voor de minister met zich meebrengt. De minister heeft zich hier volgens eiser niet aan gehouden. Gelet op al het voorgaande meent eiser dat er reden bestaat voor de minister om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 Dublinverordening.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag de minister er in het algemeen van uitgaan dat Kroatië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat ernstig moet worden gevreesd dat het asiel- en opvangsysteem in Kroatië dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest zal pas sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken in de zin van het arrest Jawo. [7]
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [8] geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit oordeel heeft de Afdeling hierna diversen keren herhaald, bijvoorbeeld in haar uitspraak van 19 juni 2024. [9] Met de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval anders is. De aangehaalde artikelen zijn van voor de Afdelingsuitspraak van 13 september 2023 en bevatten geen wezenlijk andere informatie dan door de Afdeling is betrokken bij haar uitspraken. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij als Dublinclaimant opnieuw zal worden blootgesteld aan de door hem omschreven omstandigheden. Mocht eiser toch problemen ervaren, dan ligt het op de weg van eiser om daarover te klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat zij eiser niet willen of kunnen helpen, of dat klagen bij voorbaat geen zin zal hebben.
Bijzondere kwetsbaarheid
7. In het Tarakhel-arrest heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) overwogen dat de verzoekende lidstaat voor bijzonder kwetsbare personen voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties moet vragen aan de ontvangende lidstaat, indien de vreemdeling aantoont dat hij zonder die garanties geen toereikende zorg- en opvangbehoeften zal kunnen krijgen. [10] Uit de uitspraak van de Afdeling van 3 december 2015 [11] volgt dat het Tarakhel-arrest ook van toepassing kan zijn op andere bijzonder kwetsbare personen indien aannemelijk is gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het geslacht, de leeftijd en de gezondheidstoestand van de vreemdelingen ook van belang kunnen zijn. Voorts ligt de bewijslast dat er sprake is van de betreffende bijzondere kwetsbaarheid bij de vreemdeling. [12]
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat er in het geval van eiser sprake is van bijzondere kwetsbaarheid zoals bedoeld in het arrest Tarakhel. De door eiser overgelegde getuigenverklaringen en zijn eigen verklaringen hebben niet aannemelijk gemaakt dat hij behoort tot een potentieel bijzondere kwetsbare groep of dat eiser individueel bijzonder kwetsbaar is. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder aanvullende garanties geen zorg- en opvangvoorzieningen zal ontvangen in Kroatië. Bovendien hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd het verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat de minister niet aan de medewerkingsplicht zou hebben voldaan. Uit de door eiser aangevoerde omstandigheden volgt niet dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank ziet niet dat de minister vervolgens verdergaand onderzoek zou moeten doen naar de omstandigheden aldaar voor eiser. Zoals hierboven ook is overwogen, is het aan eiser om bij de Kroatische autoriteiten te klagen indien hij wordt geconfronteerd met tekortkomingen bij de behandeling van zijn asielaanvraag, in de opvangvoorzieningen, of anderszins.
Artikel 17 Dublinverordening
8. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers omstandigheden geen aanleiding vormen om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 april 2024 [13] ) volgt dat omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, niet van betekenis zijn voor de beoordeling of zich bijzondere individuele omstandigheden voordoen, die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van evenredige hardheid. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd over zijn behandeling door de Kroatische autoriteiten tijdens zijn verblijf aldaar, zien op de vraag of Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt en dat deze omstandigheden daarom niet van betekenis kunnen zijn bij de beoordeling of de minister gebruik zou moeten maken van zijn in artikel 17 van de Dublinverordening neergelegde bevoegdheid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de asielaanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld en dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. V. Vegter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekend gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.The Left in de European Parliament, Black book of pushbacks 2022, 7 december 2022,
3.Human Rights Watch, Croatia: Ongoing, Violent Border Pushbacks: EU Turns Blind Eye to Routine Brutality Toward Migrants, Asylum Seekers, 3 mei 2023,
4.AIDA, Croatia Country Report, 2023 Update – July 2024.
5.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2024:1104JUD002921712.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie), ECLI:EU:C:2024:195, 29 februari 2024.
7.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
10.Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.