ECLI:NL:RBDHA:2024:12175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.25205 en NL24.25212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 juli 2024, worden de beroepen van twee eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvragen op 18 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen, samen met verzoeken om voorlopige voorziening, op 16 juli 2024 behandeld.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen en het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De minister mag een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Kroatië gedaan, dat is aanvaard.

Eisers betogen dat de minister ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, verwijzend naar rapporten die wijzen op pushbacks in Kroatië. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast, omdat er geen overtuigend bewijs is dat Dublinclaimanten in Kroatië het risico lopen om pushbacks te ondergaan. De rechtbank concludeert dat de minister niet verplicht was om de asielaanvragen aan zich te trekken op basis van bijzondere, individuele omstandigheden, omdat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van dergelijke omstandigheden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eisers om aannemelijk te maken dat hun situatie afwijkt van de algemene situatie in Kroatië.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.25205 en NL24.25212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaken tussen

[eiser 1], v-nummer: [nummer 1], eiser 1,

[eiser 2],v-nummer: [nummer 2], eiser 2,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. Y.G.F.M. Coenders),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. S. Alberts).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 18 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken om voorlopige voorziening (NL24.25206 en NL24.25212), op 16 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om overname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Mag de minister ten opzichte van Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
5. Eisers betogen dat de minister ten opzichte van Kroatië ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat. Eisers wijzen hierbij op de brief van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 13 juni 2024 en het rapport Black Book of Pushbacks van Border Violence Monitoring Network (BVMN) van december 2022. Uit deze bronnen blijkt dat pushbacks in Kroatië in grote getalen plaatsvinden. Uit de informatie van het Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 blijkt dat deze pushbacks niet enkel plaatsvinden aan de buitengrenzen van Kroatië, maar ook in het binnenland. Op zitting hebben eisers erop gewezen dat Dublinterugkeerders en andere asielzoekers dezelfde identiteitskaart ontvangen. Als gevolg hiervan kunnen de Kroatische autoriteiten geen onderscheid maken tussen Dublinclaimanten en andere asielzoekers, waardoor ook Dublinclaimanten risico lopen om slachtoffer te worden van pushbacks. Dit is informatie die volgens eisers niet is betrokken bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023 [2] , waarin is geoordeeld dat de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Kroatië. Eisers wijzen ook op de opvangsituatie en de asielprocedure in Kroatië die onvoldoende zijn. Zo blijkt uit de informatie van het CPS dat er onvoldoende opvangplekken zijn voor Dublinclaimanten en dat het regelmatig voorkomt dat Kroatië asielaanvragen niet inwilligt die later door andere lidstaten wel worden ingewilligd. De minister wijst, volgens eisers, ook ten onrechte op het onafhankelijk monitoringsmechanisme, nu uit de landeninformatie van VWN volgt dat dit mechanisme niet politiek en financieel onafhankelijk is. Als laatste stelt de staatssecretaris zich onterecht op het standpunt dat eisers in het geval van problemen moeten klagen bij de (hogere) Kroatische autoriteiten. Volgens eisers kan er namelijk aan getwijfeld worden of de autoriteiten wel gehoor geven aan klachten.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat er ten opzichte van Kroatië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023. Dit is de eerste uitspraak waarin de Afdeling opnieuw oordeelt over de situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten sinds de uitspraken van 13 april 2022. [3] De Afdeling heeft de minister toen de opdracht gegeven om nader onderzoek te doen. Bij uitspraak van 13 september 2023 is geoordeeld dat Nederland aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Uit de in het kader van dat onderzoek verkregen informatie van de Kroatische autoriteiten volgt naar het oordeel van de Afdeling dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben zich ook bereid verklaard om in voorkomende gevallen individuele garanties af te geven. Op basis van bevindingen uit het verrichte onderzoek mag ten aanzien van Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan en is er geen aanleiding om aan te nemen dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval anders is. Daar zijn eisers niet in geslaagd. Het rapport van BVMN van december 2022, waar eisers naar verwijzen, heeft de Afdeling al betrokken bij de uitspraak van 13 september 2023 [4] . Met betrekking tot de informatie van het CPS van 19 januari 2024 en de brief van VWN van 13 juni 2024, waarop eisers beroep doen, stelt de rechtbank vast dat hieruit geen ander beeld van de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië blijkt dan de informatie die door de Afdeling in de uitspraak van 13 september 2023 is betrokken. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de in het rapport van CPS wordt verwezen naar gevallen van pushbacks vanuit het binnenland die zich in 2020 en 2021 hebben voorgedaan. Deze incidenten zijn door de Afdeling meegenomen in haar uitspraak van 13 september 2013. [5] Deze uitspraak is ook op 7 maart 2024 nogmaals bevestigd. [6] Dat Dublinterugkeerders en reguliere asielzoekers hetzelfde identiteitsdocument ontvangen maakt dit niet anders. Dit enkele feit is onvoldoende om te concluderen dat Dublinterugkeerders wél het slachtoffer worden van pushbacks. Over de gestelde ineffectiviteit van het monitoringsmechanisme merkt de rechtbank op dat de Afdeling in haar uitspraak van 13 september 2023 de brief van de Tweede Kamer heeft betrokken waarin het monitoringsmechanisme is benoemd en eveneens de kritiek hierop. [7] De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat ook de opvangvoorzieningen in Kroatië geen aanleiding vormen om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te kunnen gaan. Uit het landenrapport over Kroatië van de Asylum Information Database van juli 2024 (AIDA-rapport, update 2023) volgt dat Dublinterugkeerders in beginsel zonder problemen worden toegelaten tot de asielprocedure en in een opvangcentrum geplaatst worden. [8] Eisers worden middels een claimakkoord overgedragen aan Kroatië, de Kroatische autoriteiten hebben hiermee de garantie afgegeven dat eisers toegang hebben tot de asielprocedure en daarmee toegang tot opvang. Alhoewel uit het AIDA-rapport en de door eisers aangehaalde informatie blijkt dat het aantal opvangplaatsen niet altijd toereikend is, betekent dit niet dat reeds hierom niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De minister heeft hierover op zitting terecht opgemerkt dat voor zover eisers menen dat Kroatië zich niet houdt aan de Europese regelgeving, eisers hierover kunnen klagen bij de Kroatische autoriteiten. Het is niet gebleken dat eisers dit al hebben geprobeerd of dat deze mogelijkheid voor hen niet bestaat Ook het betoog van eisers dat Kroatië regelmatig asielaanvragen niet inwilligt, die later door een andere lidstaat wel worden ingewilligd slaagt niet. Dit ziet namelijk op een verschil in beschermingsbeleid. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat een verschil in beschermingsbeleid niet mag worden betrokken bij de vraag of voor een andere lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. [9]
Had de minister de asielaanvragen onverplicht aan zich moeten trekken?
6. Eisers betogen dat de staatssecretaris de asielaanvragen onverplicht aan zich had moeten trekken door toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Het neefje en de vader van eisers verblijven in Nederland. Zij hebben een sterke band met hun neefje en hebben ook lange tijd in één pand gewoond in Turkije. Verder is eiser 1 voor het neefje opgetreden als voogd in Griekenland. Eisers geven aan dat hun neef van hen afhankelijk is en dat overdracht aan Kroatië een grote klap voor zijn ontwikkeling zou betekenen. Ook de vader van eisers is afhankelijk van hen, hij is 61 jaar oud en heeft verschillende medische problemen, zoals blijkt uit zijn medisch dossier. Eisers bezoeken hun vader om de dag om hem zorg te verlenen. Als laatste betogen eisers dat hun traumatische ervaringen en de onmenselijke behandeling in Kroatië voor de minister reden zou moeten zijn om hun asielaanvragen onverplicht aan zich te trekken.
6.1.
De minister heeft niet ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De minister trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich onder andere als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [10] Eisers hebben niet aangetoond dat er in hun geval sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Voor zowel het neefje als de vader van eisers is niet gebleken van een afhankelijkheidsrelatie. Uit het medisch dossier van de vader volgt niet dat hij afhankelijk is van de zorg van eisers.
Over de neef van eisers merkt de rechtbank op dat eiser 1 op zitting heeft verklaard dat hij door de Griekse autoriteiten destijds aan zijn neef is gekoppeld, maar dat hij in Nederland juridisch niet zijn voogd is. Deze uitleg is door de minister niet betwist. De rechtbank zal daarom de op zitting opgeworpen vraag of de minister gehouden was om het Griekse document dat tijdens de aanvraagprocedure van eiser 1 is overgelegd te vertalen, onbesproken laten. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister dit onvoldoende heeft mogen achten om te concluderen tot een afhankelijkheidsrelatie. Afgezien van een aantal foto’s waarom eisers en hun neefje samen te zien zijn, ontbreken er namelijk stukken om de afhankelijkheidsrelatie te onderbouwen. Gelet hierop behoeft de vraag of eisers met de door hen overgelegde stukken hebben aangetoond dat sprake is van een familieband geen bespreking. Immers, nu eiser 1 niet de voogd is van eiser, is de neef geen gezinslid zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g van de Dublinverordening. Dit betekent dat sprake moet zijn van bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening. Zoals zojuist besproken heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hier geen sprake van is. Daarnaast is er in het bestreden besluit terecht geoordeeld dat de persoonlijke ervaringen van eiser in Kroatië niet hoeven te worden betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, als deze omstandigheden al voldoende zijn betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2024. [11] De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en wijst op pagina 8 van de bestreden besluiten.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Steenbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411.
3.ABRvS 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1042 en ECLI:NL:RVS:2022:1043.
4.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, rechtsoverweging 2.5.
5.Idem dito.
6.ABRvS 7 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:978.
7.ABRvS 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411 en Beslisnota Tweede Kamer d.d. 21 december 2020 (nr. 4392657).
8.AIDA Country Report Croatia, 2023 Update, p. 57 en 58.
9.HvJEU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
10.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.