Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen
[eiseres 1], v-nummer: [nummer],
[eiseres 3],v-nummer: [nummer],
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van drie Belarussische vluchtelingen, een moeder en haar twee dochters, tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie om hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen. De minister heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Polen als verantwoordelijk land is aangewezen voor de behandeling van hun asielaanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 1 juli 2024 behandeld, maar de eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het besluit van de minister in stand blijft. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat de eisers in Polen niet veilig zijn, ondanks hun bezwaren over de situatie van Belarussische vluchtelingen in Polen. De rechtbank wijst erop dat de Europese Unie regels heeft vastgesteld voor de behandeling van asielaanvragen en dat de minister niet verplicht is om de aanvraag in behandeling te nemen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.
Eisers hebben aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met hun persoonlijke omstandigheden, zoals de gezondheid van de jongste dochter en de ervaringen van de moeder in Polen. De rechtbank oordeelt echter dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om de minister te dwingen de aanvraag vrijwillig aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling is genomen en dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering rechtvaardigen.