202305000/1/V3.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 juli 2023 in zaak nr. NL23.20186 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 31 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de vreemdeling op 5 juli 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Niet in geschil is dat de vreemdeling op dat moment langer dan zes maanden ononderbroken op verschillende wettelijke grondslagen in vreemdelingenbewaring zat en dat de staatssecretaris daarom een verzwaarde belangenafweging moest maken.
2. In zijn eerste grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de verzwaarde belangenafweging uit de maatregel moet blijken en dat daarvan in zijn geval geen sprake is. De staatssecretaris heeft in de voortgangsgegevens van 5 juli 2023 over de uitzetting (het M120 formulier) gemotiveerd waarom volgens hem de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, maar dat is onvoldoende. De verzwaarde belangenafweging moet gelet op de kenbaarheid en toetsbaarheid uit de maatregel blijken. De Afdeling verwijst daarvoor naar haar uitspraken van 31 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:292, onder 2.3 en 21 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2831, onder 2. De vreemdeling is door dit gebrek in zijn belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is. De grief slaagt.
3. Omdat de rechtbank niet heeft onderkend dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is alsnog gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 juli 2023 in zaak nr. NL23.20186;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.600,00 over de periode van 5 juli 2023 tot en met 9 augustus 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
922