ECLI:NL:RBDHA:2022:13270

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
NL22.20185 en NL22.20186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublin-overdracht en mensenhandel: beoordeling van asielaanvraag en bedenktijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres was het niet eens met dit besluit en stelde dat haar ten onrechte geen bedenktijd was gegeven om te beslissen of zij in Nederland aangifte wilde doen van mensenhandel. Ze verwees naar artikel 6 van Richtlijn 2004/81/EG, dat bepaalt dat er geen verwijderingsmaatregelen mogen worden genomen tijdens de bedenktijd.

De rechtbank overwoog dat het arrest O.T.E. van het Hof van Justitie EU bevestigt dat een overdrachtsbesluit kan worden vastgesteld, zelfs als de bedenktijd niet is verstrekt, zolang het besluit niet wordt uitgevoerd. Eiseres voerde verder aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was op Italië, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Italië niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een humane manier te behandelen.

Daarnaast stelde eiseres dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon was vanwege haar status als slachtoffer van mensenhandel en haar LHBTI-identiteit. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat zij bijzondere zorg nodig had die niet in Italië zou kunnen worden geboden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.20185 (beroep) en NL22.20186 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiseres en verzoekster], eiseres en verzoekster

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 3 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Fayez. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1993.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Volgens hem is Italië verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [1]
Waarom is eiseres het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hieronder in op hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bedenktijd
4. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte geen bedenktijd is gegeven om te beslissen of zij in Nederland aangifte wil doen van mensenhandel. Hierdoor is sprake van handelen in strijd met artikel 6 van Richtlijn 2004/81/EG. Volgens het tweede lid van die bepaling mag er geen enkele verwijderingsmaatregel worden genomen en ten uitvoer worden gelegd tijdens de bedenktijd. Eiseres verwijst hierbij naar het arrest O.T.E. tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 oktober 2022 [2] , waarin is geoordeeld dat een overdrachtsbesluit een verwijderingsbesluit is als bedoeld in die bepaling.
4.1.
In het arrest O.T.E. overweegt het Hof in rechtsoverweging 80 dat richtlijn 2004/81/EG zich er niet tegen verzet dat tijdens de periode van de bedenktijd krachtens artikel 6, eerste lid, van die richtlijn, een overdrachtsbesluit wordt vastgesteld. Volgens het Hof verzet dit artikel zich er alleen tegen dat een overdrachtsbesluit wordt uitgevoerd wanneer de onderdaan van een derde land de bedenktijd waarop hij recht had niet heeft gekregen. De rechtbank overweegt dat deze uitspraak maakt dat het betoog van eiseres niet tot een vernietiging van het bestreden besluit kan leiden. Eiseres kan bij een eventuele overdracht aanvoeren dat dit in strijd is met artikel 6 van richtlijn 2004/81/EG.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiseres voert daarnaast aan dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres verwijst hierbij naar het AIDA Country Report Italy update 2021 en het rapport van de SFH ‘Situation of asylum seekers and beneficiaries of protection with mental health problems’ van februari 2022.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak ten aanzien van Italië nog steeds mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiseres een reëel risico zal lopen op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het EU Handvest.
5.2.
In wat eiseres aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er in de situatie van eiseres niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De hoogste bestuursrechter heeft ten aanzien van het AIDA-rapport 2021 al geconcludeerd dat hieruit geen wezenlijk ander beeld naar voren komt dan uit het eerdere rapport. [5] De rechtbank overweegt verder dat de aangehaalde informatie van het SFH in de situatie van eiseres evenmin concrete aanknopingspunten bevat voor een ander oordeel. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat nu ten aanzien van Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, er ook vanuit mag worden gegaan dat in Italië een aangifte van mensenhandel in behandeling wordt genomen in overeenstemming met de internationale regelgeving op het gebied van mensenrechten.
Bijzondere kwetsbaarheid
6. Eiseres stelt verder dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon is in de zin van het arrest Tarakhel [6] , doordat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel, zij psychische en medische klachten heeft en behoort tot de LHBTI. Verweerder had Italië daarom om individuele garanties moeten vragen.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als bijzonder kwetsbaar dient te worden aangemerkt. Eiseres heeft geen documenten overgelegd waaruit haar medische en psychische problemen blijken. Hieruit kan dus ook niet worden afgeleid dat zij bijzondere behoeften heeft dan wel dat Nederland het meest geschikte land is om eiseres te behandelen. Daarbij mag worden aangenomen dat in Italië in grote lijnen dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden bestaan als in Nederland en dat verweerder op grond daarvan mag aannemen dat Italië de eventuele medische problemen van eiseres net zo goed kan behandelen als Nederland. Eiseres heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal kunnen krijgen.
6.2.
De rechtbank ziet ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat LHBTI-ers die worden overgedragen aan Italië per definitie moeten worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel. Eiseres heeft dit ook niet verder onderbouwd.
6.3.
Het feit dat eiseres slachtoffer zegt geworden te zijn van mensenhandel hoefde evenmin te leiden tot de conclusie dat eiseres bijzonder kwetsbaar is. Eiseres heeft haar gestelde bijzonder kwetsbare positie niet met stukken onderbouwd en heeft evenmin nader geconcretiseerd welke aanvullende garanties of speciale bescherming in haar geval nodig zouden zijn. Voorts heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat zij zich bij eventueel voorkomende problemen niet kan wenden tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten of daartoe aangewezen instanties. Evenmin heeft zij aannemelijk gemaakt dat deze niet bereid of in staat zouden zijn om indien nodig hulp, bescherming of alternatieve, adequate opvang te bieden.
6.4.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest M.T. tegen Nederland [7] bovendien volgt dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen, sinds het van kracht worden van het nieuwe decreet 130/2020, worden opgevangen in dezelfde locaties en onder dezelfde voorwaarden als geschiedde voor de inwerkingtreding van het Salvini-decreet en dat niet is gebleken dat deze opvanglocaties niet voldoen aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
6.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in wat eiseres naar voren heeft gebracht in redelijkheid geen bijzondere, individuele omstandigheden aanwezig heeft hoeven achten die maken dat de overdracht van eiseres aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt. Verweerder heeft de asielaanvraag dan ook niet onverplicht aan zich hoeven trekken op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Het arrest van het Hof van Justitie EU, van 20 oktober 2022, ECLI:EU:C:809.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497 en van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
5.Zie Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
6.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
7.Het arrest van het EHRM van 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.