ECLI:NL:RBDHA:2022:13270
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Dublin-overdracht en mensenhandel: beoordeling van asielaanvraag en bedenktijd
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag echter niet in behandeling genomen, met het argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres was het niet eens met dit besluit en stelde dat haar ten onrechte geen bedenktijd was gegeven om te beslissen of zij in Nederland aangifte wilde doen van mensenhandel. Ze verwees naar artikel 6 van Richtlijn 2004/81/EG, dat bepaalt dat er geen verwijderingsmaatregelen mogen worden genomen tijdens de bedenktijd.
De rechtbank overwoog dat het arrest O.T.E. van het Hof van Justitie EU bevestigt dat een overdrachtsbesluit kan worden vastgesteld, zelfs als de bedenktijd niet is verstrekt, zolang het besluit niet wordt uitgevoerd. Eiseres voerde verder aan dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was op Italië, maar de rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Italië niet in staat zou zijn om haar asielaanvraag op een humane manier te behandelen.
Daarnaast stelde eiseres dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon was vanwege haar status als slachtoffer van mensenhandel en haar LHBTI-identiteit. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet had aangetoond dat zij bijzondere zorg nodig had die niet in Italië zou kunnen worden geboden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet onverplicht aan zich had hoeven trekken.