In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 27 december 2023 opnieuw in bewaring gesteld, nadat hij eerder op 26 april 2023 in bewaring was genomen en aansluitend op 8 november 2023 in strafrechtelijke detentie was geplaatst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zes maanden-termijn, waarbij een verzwaarde belangenafweging verplicht is, op 23 oktober 2023 was verstreken. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft nagelaten deze verzwaarde belangenafweging te maken, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig is verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 23 januari 2024 bevolen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, vastgesteld op € 4.330,-, en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 2.187,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 januari 2024.