ECLI:NL:RBDHA:2023:14325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.28916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 13 juni 2023 opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en is sindsdien voortduren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel eerder is getoetst en rechtmatig werd bevonden tot 5 juli 2023. De eiser, die sinds dertien maanden in bewaring is, betoogt dat deze maatregel onevenredig zwaar is en dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat er geen andere, minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de lange duur van de bewaring en het gebrek aan zicht op uitzetting, zorgvuldig gewogen. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig is en dat de belangen van de staat bij voortduring van de bewaring zwaarder wegen dan de belangen van de eiser. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.28916

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 13 juni 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 18 september 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren op [geboortedag] 2003 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat deze maatregel van bewaring al eerder is getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, van 7 juli 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:10148, volgt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt (5 juli 2023). Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat bewaring een onevenredig zwaar middel is voor hem. Eiser is een jongeman die nu dertien maanden van zijn vrijheid is beroofd, nu hij na strafrechtelijke detentie in bewaring is gesteld. Op deze manier mist hij kansen op ontwikkeling en ervaart hij geen beweging in zijn leven. Verweerder had dan ook een expliciete belangenafweging moeten maken. Verder ontbreekt volgens eiser zicht op uitzetting binnen redelijke termijn nu de bewaring negen maanden voortduurt en niet is gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten een LP [2] verstrekken.
5. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd in de maatregel van bewaring en het voortgangsrapport waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Zo heeft verweerder kunnen meewegen dat niet is gebleken dat eiser actief meewerkt aan zijn terugkeer naar Marokko. Daarnaast heeft eiser eerder in de vertrekgesprekken geen omstandigheden aangedragen waarom de maatregel van bewaring niet langer kan voortduren. De omstandigheid dat eiser gedurende langere tijd in strafrechtelijke detentie heeft gezeten, heeft verweerder niet bij de belangenafweging hoeven betrekken. Dit is slechts anders indien eiser langer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring zit. Daarvan is op het moment van deze uitspraak nog geen sprake. [3] In de stelling van eiser dat hij een jongeman is van wie de ontwikkeling stil staat, ziet de rechtbank verder geen aanleiding voor het oordeel dat de bewaring onevenredig bezwarend is en dat eisers belang bij invrijheidsstelling zwaarder weegt dan verweerders belang bij voortduring van de bewaring om eisers uitzetting te bewerkstelligen.
6. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2023 [4] , verder van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. De enkele stelling dat er geen zicht is op uitzetting, omdat er tot op heden nog geen inhoudelijke reactie is ontvangen door de Marokkaanse autoriteiten en het feit dat er nog geen presentatie is ingepland, volgt de rechtbank niet. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat verweerder op 5 juli 2023 in gesprek is geweest met de ambassadeur van Marokko, waarbij extra aandacht is gevraagd voor lopende zaken. Ook heeft de DIA [5] op 12 juli 2023 aandacht gevraagd voor lopende zaken. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat dit ook eisers zaak betreft. Verder is van belang dat verweerder op 23 augustus 2023 nog telefonisch heeft gerappelleerd in alle lopende LP-aanvragen bij het Marokkaanse consulaat in Amsterdam. De sinds het indienen van de LP-aanvraag verstreken tijd leidt zonder verdere aanknopingspunten niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser een LP zullen afgeven of dat er nog een presentatie zal plaatsvinden.
7. Tot slot ziet de rechtbank ook ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel onrechtmatig is. [6]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3091.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1968.
5.Directie Internationale Aangelegenheden.
6.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.