ECLI:NL:RVS:2023:1946
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 19 april 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 3 april 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet gericht was op terugkeer naar het land van herkomst, maar op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Boone, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 mei 2023 uitspraak gedaan. In de overwegingen van de uitspraak wordt benadrukt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de bewaring van de vreemdeling niet gericht was op terugkeer. Bovendien bevatte het hogerberoepschrift geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet noodzakelijk was.
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 mei 2023.